Het volk vernietigt de offerplaatsen
1Toen het feest afgelopen was, gingen alle Israëlieten vanuit Jeruzalem naar de andere steden van Juda. Daar sloegen ze de heilige stenen kapot, en ze hakten de heilige palen om. Ze vernietigden de offerplaatsen en de altaren, zodat die niet meer gebruikt konden worden. Ze deden hetzelfde in de steden van de gebieden Benjamin, Efraïm en Manasse.
Daarna gingen ze allemaal weer terug naar hun eigen woonplaats.
Voedsel voor priesters en Levieten
Taken van de priesters en de Levieten
2Koning Jechizkia verdeelde de taken voor de priesters en de Levieten. Iedere groep priesters en Levieten had een eigen taak in de tempel van de Heer. Eén groep moest de offers brengen die helemaal verbrand moesten worden. Een andere groep moest de offers brengen om de Heer te danken. Een derde groep moest de Heer dienen in de tempel. En er was ook een groep die moest zingen en muziek maken voor de Heer.
De koning betaalt zelf offers
3De koning betaalde zelf de offers die ’s ochtends en ’s avonds in de tempel gebracht moesten worden. En hij betaalde ook de offers die volgens de wet van de Heer gebracht moesten worden op sabbat, op het Feest van Nieuwe Maan en op de andere feestdagen.
Voedsel voor de priesters en Levieten
4De koning gaf de inwoners van Jeruzalem deze opdracht: ‘Geef de priesters en de Levieten alles wat ze nodig hebben. Dan kunnen zij al hun tijd gebruiken om de Heer te dienen.’
5Toen de inwoners van Jeruzalem dat hoorden, gaven ze het beste deel van hun graan, wijn, olie en honing. Ook gaven ze een tiende deel van de oogst van de akkers. 6Ook de Israëlieten en Judeeërs in de andere steden van Juda deden dat. Zij gaven een tiende deel van hun koeien, schapen en geiten. En ze gaven ook alle heilige geschenken die bestemd waren voor de Heer, hun God.
Er zijn grote voorraden
Zo werden er grote voorraden voedsel bij elkaar gebracht. 7Dat duurde van de derde tot de zevende maand.
8Daarna kwam koning Jechizkia kijken, samen met zijn hoge ambtenaren. Toen ze de grote voorraden zagen, dankten ze de Heer en zijn volk Israël. 9Jechizkia vroeg aan de priesters en de Levieten of het genoeg was. 10Hogepriester Azarja, een nakomeling van Sadok, antwoordde: ‘Koning, vanaf het moment dat de mensen voedsel naar de tempel moesten brengen, hebben wij meer dan genoeg te eten gehad. De Heer heeft zijn volk een grote oogst gegeven. Kijk maar hoeveel er nog over is!’
Het voedsel wordt in kamers bewaard
11Koning Jechizkia gaf de opdracht om in de tempel kamers te maken voor de voorraden. 12Toen die kamers klaar waren, brachten de mensen daar trouw hun deel van de oogst en van de heilige geschenken naartoe.
De Leviet Konanjahu was verantwoordelijk voor de voorraden, samen met zijn broer Simi. 13Zij hadden de leiding over tien andere Levieten: Jechiël, Azazjahu, Nachat, Asaël, Jerimot, Jozabad, Eliël, Jismachjahu, Machat en Benaja. Koning Jechizkia en hogepriester Azarja hadden die taak aan hen gegeven.
Het voedsel wordt verdeeld
14De Leviet Kore, de zoon van Jimna, was de bewaker van de Oostpoort van de tempel. Hij moest het voedsel dat de mensen vrijwillig brachten, aannemen. En hij moest het verdelen onder de priesters en de Levieten. Ook moest hij de heilige geschenken verdelen.
15In de andere steden waar priesters woonden, werd Kore trouw geholpen door zes andere Levieten: Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja. Zij zorgden ervoor dat het eten verdeeld werd onder de priesters en de Levieten daar. Het maakte niet uit bij welke groep ze hoorden, of hoe oud ze waren. Iedereen die op de lijst van priesters en Levieten stond, kreeg een deel van het eten.
16Priesters stonden per familie op de lijst. Jongens uit priesterfamilies stonden al op de lijst als ze drie jaar oud waren. Vanaf die leeftijd kregen ze dus een deel van het eten, ook als ze niet in de tempel werkten.
17Levieten stonden per groep of per taak op de lijst. Zij stonden pas op de lijst als ze twintig jaar of ouder waren. Want dan begonnen ze met hun taak in de tempel. 18Ook de vrouwen en kinderen van de Levieten stonden op de lijst. Zij kregen een deel van de voorraad, omdat de Levieten een heilige taak hadden.
19Er waren ook priesters en Levieten die op de velden buiten de steden woonden. Als ze op de lijst stonden, kregen ook zij een deel van het voedsel. Daar zorgden priesters en Levieten uit de steden voor. Die waren speciaal voor die taak aangewezen.
Jechizkia heeft alles goed geregeld
20Zo regelde Jechizkia de verdeling van het voedsel voor de priesters en de Levieten in alle steden van Juda.
Jechizkia deed wat de Heer, zijn God, wilde. Jechizkia was eerlijk en trouw. 21Hij deed zijn best voor de tempel, en hield zich zo goed mogelijk aan de wetten en regels van zijn God. Daarom ging het goed met alles wat hij deed.