Paulus verdedigt zichzelf
1‘Vrienden en leiders van het volk, luister! Ik ga jullie uitleggen dat ik niets verkeerds gedaan heb.’ 2Toen de mensen hoorden dat Paulus Hebreeuws sprak, werden ze nog stiller.
Paulus zei: 3‘Ik ben een Jood. Ik ben geboren in Tarsus in Cilicië, maar groeide op hier in Jeruzalem. Mijn leraar was Gamaliël. Van hem heb ik geleerd om me heel precies aan de wetten van onze voorouders te houden.
Jullie doen je best om je aan Gods regels te houden. Dat heb ik vandaag gemerkt. Maar ik doe dat ook!
Paulus vervolgde de christenen
4Vroeger vervolgde ik de christenen, ik probeerde hen te doden. Ik heb mannen en vrouwen gevangengenomen en laten opsluiten. 5De hogepriester en de andere leiders weten dat. Want toen ik naar Damascus ging, kreeg ik van hen brieven mee voor de leiders van de synagogen. Door die brieven hoopte ik toestemming te krijgen om ook in die stad naar christenen te zoeken. Ik wilde ze gevangennemen en naar Jeruzalem brengen. Daar zouden ze gestraft worden.
Paulus hoorde de stem van Jezus
6Maar luister wat er gebeurde. Ik was op weg naar Damascus. Het was bijna twaalf uur ’s middags en ik was vlak bij de stad. Toen straalde er plotseling een fel licht uit de hemel om me heen. 7Ik viel op de grond, en ik hoorde een stem zeggen: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolg je mij?’ 8Ik antwoordde: ‘Wie bent u, Heer?’ En de stem zei tegen mij: ‘Ik ben Jezus uit Nazaret. Ik ben degene die jij vervolgt.’
9De mensen die bij me waren, zagen het felle licht. Maar de stem hoorden ze niet.
10Toen zei ik: ‘Wat moet ik doen, Heer?’ De Heer zei tegen mij: ‘Sta op en ga naar Damascus. Daar zal iemand je alles vertellen wat je moet doen.’
11Door het felle licht was ik blind geworden. De mensen die bij mij waren, pakten mijn hand en brachten me zo naar Damascus.
Paulus ontmoette Ananias
12-13In Damascus woonde een man die Ananias heette. Ananias was trouw aan God en hield zich aan de wet. Alle Joodse inwoners van de stad hadden respect voor hem. Ananias kwam naar me toe en ging voor me staan. Hij zei: ‘Saulus, beste vriend, kijk me aan!’ En op datzelfde moment kon ik hem zien.
14Toen zei hij tegen me: ‘De God van onze voorouders heeft jou uitgekozen. Hij zal aan jou zijn plannen bekendmaken. Hij heeft jou uitgekozen om Jezus Christus te zien en zijn stem te horen. 15Jij zult alle mensen over hem gaan vertellen. Je zult vertellen wat je gehoord en gezien hebt.
16Waarom twijfel je nog? Sta op en laat je dopen. Als je tot Jezus bidt, dan zal het water van je doop je zonden wegwassen.’
Paulus kreeg een droom
17Daarna ging ik terug naar Jeruzalem. Daar kreeg ik een droom, terwijl ik in de tempel aan het bidden was. 18In die droom zag ik de Heer, die tegen mij zei: ‘Ga snel weg uit Jeruzalem. Want ze zullen hier niet geloven wat je over mij vertelt.’
19Ik zei: ‘Maar juist de mensen hier in Jeruzalem zouden naar mij moeten luisteren, Heer! Want ze weten wat ik vroeger gedaan heb. Ik liet christenen opsluiten in de gevangenis. En ik zorgde ervoor dat ze in de synagogen met de zweep geslagen werden. 20Ik was het ook eens met de moord op Stefanus, een man die over u vertelde. Ik was erbij toen hij vermoord werd. Ik paste op de jassen van de mensen die hem doodden.’
21Maar de Heer zei tegen mij: ‘Toch moet je uit Jeruzalem weggaan. Ik stuur je naar andere volken, hier ver vandaan.’’
De mensen worden kwaad op Paulus
22Al die tijd hadden de mensen naar Paulus geluisterd. Maar bij die laatste woorden begonnen ze te schreeuwen. Ze riepen: ‘Weg met hem! Hij moet dood!’ 23Ze schreeuwden, gooiden hun jassen op de grond en gooiden stof in de lucht. Zo boos waren ze.
24Toen zei de generaal tegen zijn soldaten: ‘Neem Paulus mee de kazerne in, en sla hem met de zweep. Dan vertelt hij ons wel waarom de mensen zo kwaad op hem zijn.’
Paulus zegt dat hij een Romein is
25De soldaten begonnen Paulus vast te binden. Er was ook een officier bij, en Paulus zei tegen hem: ‘Ik ben een Romein. Jullie mogen een Romein niet met de zweep slaan. En zeker niet voordat een rechter hem veroordeeld heeft.’
26Toen de officier dat hoorde, ging hij het aan de generaal vertellen. Hij zei: ‘Weet u wel wat u doet? Paulus is een Romein!’
27De generaal ging naar Paulus toe en vroeg: ‘Is dat waar? Bent u een Romein?’ Paulus antwoordde: ‘Jazeker.’ 28De generaal zei: ‘Ik ben ook een Romein. Maar ik heb veel geld moeten betalen om dat te worden.’ Paulus zei: ‘Ik ben een Romein vanaf mijn geboorte.’
29De generaal schrok toen hij begreep dat hij een Romein had laten vastbinden. En de soldaten maakten Paulus meteen weer los.
Paulus komt bij de Joodse leiders
30Toch wilde de generaal weten waar de Joden Paulus van beschuldigden. Daarom liet hij hem de volgende dag uit de kazerne ophalen.
Ook liet hij de hogepriesters en de andere Joodse leiders bij elkaar komen. En hij bracht Paulus naar hen toe.