Amos droomt dat de tempel instort
1Opnieuw zag ik iets in een droom. Ik zag de Heer bij het altaar in de tempel staan. Hij zei: ‘Breek de tempel af. Sla op de balken. Laat het hele gebouw schudden en beven. Laat de stenen neervallen op de hoofden van de mensen. Iedereen die dan nog leeft, zal ik zelf doden. Niemand kan vluchten. Niemand kan wegkomen.
2Wie wegkruipt, haal ik weer terug. Ook als hij zich diep onder de aarde verstopt, en ook als hij tot hoog in de hemel klimt. 3Wie zich verstopt, zal ik toch vinden. Ik zal hem terughalen. Ook als hij op de top van de berg Karmel zit. En als hij op de bodem van de zee zit, dan stuur ik een slang om hem te bijten. 4Wie meegenomen wordt door de vijand, zal ik toch vinden. Hij zal gedood worden.
Ik blijf letten op wat de Israëlieten doen. Dat doe ik niet om hen te helpen, maar om hen te straffen.’
God heeft macht over hemel en aarde
5God, de Heer, is een machtige God.
Als hij de aarde aanraakt, dan beeft ze.
De mensen die op de aarde wonen, huilen.
De aarde komt omhoog en daalt weer,
net als het water in de Nijl, de rivier van Egypte.
6God heeft zijn woning gebouwd in de hemel,
en die hemel steunt op de aarde.
God laat het water van de zee opstijgen,
en hij laat het weer neerkomen op de aarde.
Zijn naam is: Heer.
Slechte Israëlieten worden gestraft
7De Heer zegt tegen de Israëlieten: ‘Zijn jullie beter dan andere volken? Beter dan de Nubiërs? Ik heb jullie bevrijd uit Egypte, maar ik heb ook andere volken bevrijd. De Filistijnen heb ik bevrijd uit Kreta. De Arameeërs heb ik bevrijd uit Kir.’
8God, de Heer, zegt: ‘Ik zie wat de Israëlieten doen, ik zie hoe slecht ze zijn. Ik zal ze laten verdwijnen van de aarde. Maar niet alle Israëlieten zullen sterven.
9Ik zal zorgen dat de Israëlieten bij andere volken moeten leven. Ze zullen door elkaar geschud worden, net zoals zand geschud wordt in een zeef. De steentjes blijven in de zeef liggen. 10Dat zijn de mensen van mijn volk die kwaad doen. Zij zullen sterven in de oorlog. Ook al denken ze: God zorgt er wel voor dat het kwaad ons niet treft, hij zorgt er wel voor dat het kwaad ver weg blijft.’
Er komt een nieuwe tijd
11De Heer zegt: ‘Er komt een nieuwe tijd. Het koninkrijk van David lijkt nu op een huis dat oud en zwak is. Maar ik zal het weer sterk maken, zoals je de muren van een huis weer opbouwt. Dan zal dat koninkrijk weer even groot zijn als vroeger. 12De Israëlieten zullen steeds meer land krijgen. Ze zullen de rest van het land van de Edomieten veroveren. En ook het land van de volken die vroeger bij mij hoorden.’
Een tijd van vrede en geluk
13De Heer zegt: ‘Er komt een nieuwe tijd. In die tijd kan er meteen gemaaid worden na het ploegen. En na het zaaien kan er meteen geoogst worden. Op de heuvels zal veel koren groeien, en op de bergen zullen wijngaarden zijn vol druiven.
14Ik zal zorgen dat er een nieuwe tijd komt voor mijn volk Israël. Ze zullen nieuwe steden bouwen en daar gaan wonen. Ze zullen wijngaarden planten en zelf de wijn daarvan drinken. Ze zullen tuinen aanleggen en zelf de vruchten daaruit eten. 15Ik zal de Israëlieten een vaste plek geven in hun land. Dan worden ze nooit meer weggejaagd uit het land dat ik hun gegeven heb.’