Een dal vol botten
Ezechiël wordt naar een dal gebracht
1Op een dag voelde ik opeens de macht van de Heer. Ik werd meegenomen door de geest van de Heer, en die bracht me naar een dal. Dat dal lag vol met botten. 2De Heer liet me om het dal heen lopen. Toen zag ik hoe enorm veel botten er lagen. Ze lagen verspreid over het hele dal, en ze waren helemaal uitgedroogd.
Ezechiël moet tegen de botten spreken
3Toen vroeg de Heer aan mij: ‘Mensenkind, denk je dat die botten weer kunnen veranderen in levende mensen?’ Ik antwoordde: ‘Heer, mijn God, dat weet u alleen!’ 4De Heer zei tegen mij: ‘Spreek tegen deze botten. Zeg tegen ze: ‘Uitgedroogde botten, luister naar de woorden van de Heer! 5Dit zegt God, de Heer: Ik ga jullie weer levend maken! 6Ik zal jullie bedekken met spieren en vlees, en daar zal ik huid omheen laten groeien. Ik zal adem in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.’’
De botten worden levend
7Ik deed wat de Heer tegen mij gezegd had, en sprak tegen de botten. Zodra ik dat deed, hoorde ik een zacht geluid. Ik zag dat de botten naar elkaar toe bewogen en dat ze aan elkaar vast gingen zitten. 8Ik zag dat er spieren aan de botten kwamen, en vlees. En daaromheen groeide huid. Maar de lichamen leefden nog niet.
9Toen zei de Heer tegen mij: ‘Mensenkind, spreek nu tegen de wind. En zeg tegen de wind: ‘Dit zegt God, de Heer: Wind, kom uit alle richtingen. En blaas adem in deze dode lichamen, zodat ze levend worden!’’
10Ik deed wat de Heer tegen mij gezegd had, en sprak tegen de wind. Toen kwam er adem in de lichamen, en ze werden levend. Ze gingen allemaal rechtop staan. Het was een enorme massa mensen.
De botten zijn het volk van Israël
11De Heer zei tegen mij: ‘Mensenkind, die botten zijn het volk van Israël. Want de Israëlieten zeggen: ‘Het is afgelopen met ons! We hebben geen hoop meer. We zijn net als uitgedroogde botten, waar geen leven meer in zit.’
12Daarom moet jij tegen de Israëlieten zeggen: ‘Dit zegt God, de Heer: Luister, mijn volk! Ik zal jullie weer leven geven, net zoals ik graven openmaak en dode mensen uit hun graf laat opstaan. Ik zal jullie bevrijden en jullie terugbrengen naar het land Israël. 13Als dat gebeurt, zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.
14Ik zal mijn adem in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Ik laat jullie weer in je eigen land wonen. Dan zullen jullie begrijpen dat ik de Heer ben.
Dat is mijn besluit. En wat ik besloten heb, dat zal ik ook doen.’’
Juda en Israël worden één
Twee stukken hout
15De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 16‘Mensenkind, pak een stuk hout en schrijf daarop: ‘Dit is het volk van Juda.’ Pak daarna een ander stuk hout, en schrijf daarop: ‘Dit is het volk van Israël.’ 17Houd die twee stukken dan tegen elkaar. Doe dat zo dat het lijkt alsof je maar één stuk hout in je handen hebt.
Juda en Israël worden weer één volk
18De mensen van je volk zullen tegen je zeggen: ‘Vertel ons toch wat dat allemaal betekent.’ 19Zeg dan tegen hen: ‘Let op! Ik pak het stuk hout dat Israël voorstelt. En ik leg dat tegen het stuk hout van Juda aan. Zo maak ik van die twee samen één stuk hout. Dan heb ik nog maar één stuk hout in mijn handen.’
20Terwijl je dat tegen de mensen zegt, moet je de twee stukken hout omhooghouden en aan hen laten zien. 21Zeg dan tegen hen: ‘Dit zegt God, de Heer: Let op! Ik haal de Israëlieten terug uit de landen waar ze terechtgekomen zijn. Ik zal hen overal vandaan halen en hen bij elkaar brengen. Dan laat ik hen teruggaan naar hun eigen land. 22Ik zal weer één volk van hen maken, dat in het land Israël zal wonen. Er zal maar één koning over hen regeren. Ze zullen niet langer twee verschillende volken zijn, verdeeld over twee koninkrijken.
23De mensen zullen zichzelf niet meer onrein maken door afgoden te vereren. En ze zullen ophouden met hun afschuwelijke gedrag. Ik zal zorgen dat ze geen misdaden meer plegen, en ik zal hen weer rein maken. Dan zullen ze mijn volk zijn, en ik zal hun God zijn.
Er zal voor altijd vrede zijn
24Mijn dienaar David zal koning zijn over mijn volk. De Israëlieten zullen maar één leider hebben, net zoals een kudde schapen maar één herder heeft. Ze zullen zich houden aan mijn regels, en leven volgens mijn wetten.
25Ze zullen wonen in het land dat ik aan mijn dienaar Jakob gegeven heb. Het land waarin ook hun voorouders gewoond hebben. Ook hun kinderen zullen in dat land wonen, en hun kleinkinderen, voor altijd. En mijn dienaar David zal voor altijd hun koning zijn.
26Ik zal een plechtige belofte aan hen doen. Ik beloof hun dat er voor altijd vrede zal zijn. Ik geef hun een vaste plek om te wonen, en ik maak van hen een groot volk. Mijn tempel zal voor altijd in hun land staan, 27en ik zal bij hen wonen. Ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn.
28Dan zullen alle volken begrijpen dat ik, de Heer, van Israël een heilig volk maak. Want mijn tempel blijft voor altijd in hun land.’’