Tweede toespraak van Sofar
Sofar voelt zich beledigd door Job
1Toen zei Sofar tegen Job:
2-3‘Luister, Job, nu kan ik niet langer zwijgen.
Je dwingt me om te antwoorden.
Met je woorden heb je mij beledigd,
maar ik weet precies wat ik terug moet zeggen.
Slechte mensen verliezen hun rijkdom
4Wat ik ga zeggen, zou je moeten weten,
want zo gaat het al eeuwen,
zo lang als er mensen bestaan:
5Een slecht mens is nooit lang gelukkig,
hij is nooit lang blij.
6Eerst voelt hij zich machtiger dan iedereen,
en niemand is zo bekend als hij.
7Maar hij verdwijnt voorgoed.
De mensen die hem gekend hebben,
vinden niets van hem terug.
8Hij is helemaal verdwenen,
zoals een droom verdwenen is in de ochtend.
9Niemand zal hem terugzien,
hij komt nooit meer naar zijn huis terug.
10Een slecht mens zal zijn rijkdom verliezen.
Zijn kinderen moeten bij de armen om eten vragen.
11Het ene moment is hij nog sterk en gezond,
het andere moment sterft hij, en ligt hij in zijn graf.
Slechte mensen genieten maar kort
12Een slecht mens geniet van zijn misdaden,
zoals iemand van lekker eten geniet.
13Hij houdt het eten lang in zijn mond,
zodat hij alles goed kan proeven.
14Maar als hij het heeft doorgeslikt,
lijkt het op het gif van een slang.
15Hij moet al het eten weer uitspugen,
want God duwt het uit zijn maag omhoog.
16Het voedsel dat hij eerst zo heerlijk vond,
is gif geworden, en hij wordt doodziek.
17Hij kan de lekkere hapjes niet meer zien,
hij geniet niet meer van de heerlijke dranken.
18Zo kan een slecht mens niet lang genieten van zijn rijkdom,
hij moet alles teruggeven.
19Want hij onderdrukt arme mensen,
en hij laat ze in de steek.
Hij zet ze uit hun eigen huis.
20Nooit is hij tevreden met wat hij bezit.
Hij wil altijd meer hebben,
21hij laat niets over voor een ander.
Daarom duurt zijn geluk niet lang.
Slechte mensen worden gestraft
22Want juist als een slecht mens heel rijk is,
krijgt hij het moeilijk.
Plotseling treft hem een grote ramp.
23Terwijl hij zijn buik vult,
wordt hij gestraft met ellende.
Want God laat merken hoe woedend hij is.
24De rijke man moet vluchten
omdat iemand hem wil doden met een zwaard.
Maar dan wordt hij door pijlen getroffen.
25De pijlen gaan dwars door zijn lichaam heen.
Hij probeert ze los te trekken, en ziet bloed.
Hij schrikt hevig, hij gaat dood!
26Zijn hele bezit wordt vernietigd,
al zijn rijkdom wordt verbrand.
Hij en zijn gezin sterven in de vlammen.
27Zo wordt duidelijk hoe slecht hij was,
al zijn misdaden worden bekend.
28Op de dag dat God zijn woede laat zien,
verliest de rijke man voor altijd zijn bezit.
29Zo loopt het af met slechte mensen.
God geeft hun de straf die ze verdienen.’