De Heer straft Nadab en Abihu
Nadab en Abihu sterven
1Nadab en Abihu, twee zonen van Aäron, pakten hun wierookschaal. Ze deden er gloeiende kooltjes in en legden daar wierook op als offer voor de Heer. Maar ze hadden de kooltjes niet van het grote altaar gepakt. Daarom was het offer niet volgens de regels van de Heer. 2Toen kwam er een grote vlam uit de heilige tent die hen verbrandde. Zo stierven ze allebei, vlak bij de heilige tent.
3Mozes zei tegen Aäron: ‘Dat bedoelde de Heer dus toen hij zei: ‘Mijn priesters moeten eerbied voor mij hebben. Alleen dan kan iedereen zien dat ik heilig en machtig ben.’’ Maar Aäron zei helemaal niets.
Aäron en zijn zonen mogen niet rouwen
4Toen riep Mozes de zonen van Uzziël, de oom van Aäron. Dat waren Misaël en Elsafan. Mozes zei tegen hen: ‘Haal de lichamen van jullie familieleden weg bij de heilige tent. Breng ze naar een plaats buiten het kamp.’ 5Misaël en Elsafan deden wat Mozes gezegd had. Ze brachten de lichamen van Nadab en Abihu naar een plaats buiten het kamp. Nadab en Abihu hadden hun priesterhemd nog aan.
6En Mozes zei tegen Aäron en zijn twee andere zonen, Eleazar en Itamar: ‘Jullie mogen je verdriet niet laten zien. Dus laat je haar niet loshangen en scheur je kleren niet. Anders zullen jullie ook sterven, en zal de Heer woedend worden op het hele volk.
De andere Israëlieten mogen wel rouwen om de dood van Nadab en Abihu. 7Maar jullie niet, want jullie zijn priesters van de Heer. Jullie moeten op het plein bij de heilige tent blijven. Anders zullen jullie sterven.’
Aäron en zijn zonen deden wat Mozes gezegd had.
Regels voor priesters
8De Heer zei tegen Aäron: 9‘Jij en je zonen mogen geen wijn of bier drinken voordat jullie naar de heilige tent komen. Anders zullen jullie sterven. Die regel geldt voor altijd, voor jullie en je nakomelingen. 10Want jullie moeten het verschil weten tussen heilig en niet heilig, en tussen rein en onrein. 11En jullie moeten de Israëlieten alle regels leren die ik aan Mozes gegeven heb.’
12Daarna zei Mozes tegen Aäron en tegen Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron die nog in leven waren: ‘Het graanoffer voor de Heer is heel heilig. Wat er van dat offer overblijft, is voor jullie. Jullie moeten er broden zonder gist van bakken en die opeten bij het grote altaar 13bij de heilige tent. Dat is een heilige plaats. Een deel van de offers is dus voor jullie zonen bestemd. Dat heeft de Heer tegen mij gezegd.
14-15Maar het offervlees dat voor jullie is, hoef je niet bij de heilige tent op te eten. Dat mag je opeten op elke plaats binnen het kamp. Dat geldt ook voor je zonen en je dochters. De Israëlieten moeten de borst, de rechterachterpoot en de vette delen eerst naar het altaar brengen. En dan moeten ze die omhooghouden en aanbieden aan de Heer. Daarna zijn ze voor jullie. De Israëlieten moeten dat deel van de offers bij een feestmaal altijd aan jullie geven. Zo heeft de Heer het gezegd.’
Mozes wordt boos op Eleazar en Itamar
16Mozes zocht overal naar het vlees van de bok die geofferd was om de fouten van het volk goed te maken. Maar de bok was helemaal verbrand. Daarom werd Mozes boos op Eleazar en Itamar, en hij zei: 17‘Waarom hebben jullie het vlees van de bok niet opgegeten? Het was een heel heilig offer. De Heer wil dat je zo’n offer brengt om de fouten van het volk goed te maken, en om te zorgen dat alles weer goed is tussen hem en het volk. 18Jullie hebben geen bloed van het offer in de heilige tent gespat. Dus jullie hadden het vlees moeten opeten bij de heilige tent. Dat was een opdracht van de Heer.’
19Toen zei Aäron tegen Mozes: ‘Ik en mijn zonen hebben vandaag een offer gebracht om onze fouten weer goed te maken. We hebben ook een offer gebracht dat helemaal verbrand moet worden. Maar daarna is er iets verschrikkelijks gebeurd met mijn zonen Nadab en Abihu. Hadden we daarna dan toch het vlees van het offer voor het volk moeten eten? Had de Heer dat goedgevonden?’
20Toen Mozes dat hoorde, was hij niet boos meer.