In mijn droom zoek ik mijn liefste
Het meisje
1’s Nachts in mijn droom zoek ik mijn liefste,
ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
2Laat ik opstaan en door de stad gaan lopen,
langs de straten en over de pleinen.
Ik zoek mijn liefste,
ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
3Ik vraag het aan de bewakers
die ’s nachts rondgaan door de stad:
‘Hebben jullie mijn liefste gezien?’
4Meteen daarna vind ik hem, mijn liefste.
Ik pak hem stevig vast, ik laat hem niet meer los.
Ik neem hem mee naar het huis van mijn moeder,
naar de kamer waar ik ben geboren.
5Beloof me, meisjes van Jeruzalem,
dat je ons alleen laat zijn in de liefde.
Wij zijn net als herten in het bos,
we willen met rust gelaten worden.
Wie komt daar uit de woestijn?
De vriendinnen
6Wie is die vrouw die daar uit de woestijn komt,
met al die geuren om zich heen,
geuren van heerlijke kruiden?
7Kijk, daar komt de draagstoel van Salomo,
met zestig sterke mannen eromheen,
de sterkste mannen van Israël.
8Mannen met wapens, die goed kunnen vechten,
als er gevaar is in de nacht.
9De draagstoel van Salomo is prachtig,
hij is gemaakt van cederhout.
10De poten zijn bedekt met zilver,
de leuning is van goud.
De kussens zijn van dure rode stof,
de stoel is versierd en met liefde gemaakt
door de meisjes van Jeruzalem.
11Kom naar buiten, meisjes van Jeruzalem,
kijk toch naar koning Salomo.
Zie je die kroon op zijn hoofd?
Die gaf zijn moeder hem toen hij trouwde.
Dat was een gelukkige dag!