De slaven
1Wie het slavenjuk te dragen hebben, moeten hun meesters met alle eerbied bejegenen. Anders komen de naam van God en de christelijke leer in opspraak. 2Slaven die een christen als meester hebben, mogen hem niet minder achten, omdat ze broeders van elkaar zijn. Integendeel, ze moeten hem zelfs ijveriger dienen, omdat degene die van hun diensten gebruikmaakt, één met hen is in geloof en liefde.
De ware rijkdom
Dit moet je de mensen leren en voorhouden. 3Wie een afwijkende leer verkondigt en niet instemt met de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus en met de leer van onze godsdienst, 4is verwaand! Hij weet niets, maar heeft een ziekelijke belangstelling voor strijdvragen en twisten over woorden. Dat leidt tot afgunst, onenigheid, lasterpraat, verdachtmakingen 5en eindeloos gekibbel tussen warhoofden die de waarheid kwijtgeraakt zijn en de godsdienst zien als een middel om er rijker van te worden.
6Nu is de godsdienst inderdaad een grote rijkdom, voor wie tevreden is met wat hij heeft. 7Want wij hebben niets meegebracht in deze wereld, en we kunnen er ook niets uit meenemen. 8Als we ons kunnen voeden en kleden, moet ons dat genoeg zijn. 9Wie rijk wil worden, komt in verleiding en raakt verstrikt in veel dwaze en schadelijke verlangens, die een mens in verderf en ondergang storten. 10Want geldzucht is de wortel van alle kwaad. Door achter geld aan te jagen zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zichzelf allerlei leed berokkend.
Laatste aanwijzingen
11Maar jij, man van God, moet dat alles uit de weg gaan. Streef naar gerechtigheid, vroomheid, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid. 12Span je in voor de goede wedloop van het geloof en behaal de prijs van het eeuwige leven. Daartoe ben je geroepen, daartoe heb je in het bijzijn van veel getuigen krachtig je geloof beleden.
13In het bijzijn van God, die aan alles leven geeft, en van Christus Jezus, die tegenover Pontius Pilatus krachtig van zijn geloof getuigde, beveel ik je: 14houd je aan wat ik je opdraag, stipt en onberispelijk, tot de dag waarop onze Heer Jezus Christus zal verschijnen.
15Die dag zal God op zíjn tijd doen aanbreken,
de goede en enige heerser,
de hoogste koning,
de hoogste heer,
16die als enige onsterfelijk is
en die woont in ontoegankelijk licht –
geen mens heeft hem gezien,
geen mens kan hem zien –
aan hem komt eer toe
en eeuwige macht! Amen.
17Hen die rijk zijn in deze wereld, moet je op het hart drukken, niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet te stellen op zoiets onzekers als rijkdom, maar op God die ons alles rijkelijk te genieten geeft. 18Zeg hun wél te doen, rijk te worden door goede werken, vrijgevig te zijn en met anderen te delen. 19Zo verzekeren ze zich van een goede belegging voor de toekomst, om daarmee het echte leven te verwerven.
20Timoteüs, bewaar wat je is toevertrouwd en keer je af van die heilloze holle woorden en tegenstrijdigheden van wat ten onrechte kennis heet. 21Bepaalde lieden die deze kennis aanhangen, zijn het spoor van het geloof bijster geraakt.
God zij u allen genadig.