Vierde visioen: het einde is nabij
1God, de Heer, liet me opnieuw iets zien in een visioen. Het was een korf met rijpe vruchten. 2Hij vroeg mij: ‘Wat zie je daar, Amos?’ Ik antwoordde: ‘Een korf met rijpe vruchten.’ De Heer vervolgde: ‘Mijn volk Israël is rijp voor het oordeel, zijn einde is nabij. Van nu af zal ik geen onrecht meer toestaan. 3Er komt een dag dat men klaagliederen zal zingen in het paleis in plaats van feestliederen. Overal zullen lijken verspreid liggen. Er zal doodse stilte heersen. Dat kondig ik, God, de Heer, aan.’
4Luister toch,
jullie die de armen vertrappen,
die eropuit zijn weerlozen te vernietigen,
5jullie zeggen:
‘Is het nieuwemaansfeest nog niet voorbij?
Dan kunnen we weer koren verkopen.
Is de sabbat nog niet afgelopen?
We maken de korenmaat wat kleiner
en de gewichten wat zwaarder;
de weegschaal zullen we verstellen,
6zelfs het uitschot kunnen we verkopen.
Dan kunnen we die armelui als slaven kopen,
ook al zijn ze ons alleen een paar sandalen schuldig.’
7De Heer, op wie het volk van Jakob zo trots is, heeft gezworen:
‘Nooit zal ik één van die misdaden vergeten.’
8Daarom zal de aarde beven,
rijzen en dalen als de Nijl;
alle bewoners van de aarde zullen treuren.
9God, de Heer, kondigt aan:
‘Er zal een tijd komen
dat ik de zon midden op de dag laat ondergaan,
ik zal de aarde overdag in duisternis dompelen.
10Jullie zullen rouwen en niet meer feesten,
klaagzangen zingen en geen feestliederen;
rouwkleren aantrekken en van verdriet het hoofd kaalscheren,
alsof je rouwt om het verlies
van je enige zoon;
die laatste dag zal een bittere dag zijn.’
11God, de Heer, kondigt aan:
‘De tijd komt
dat ik honger breng in het land,
geen honger naar brood,
geen dorst naar water,
maar honger naar mijn woorden.
12De mensen zullen zwerven
van zee naar zee,
rondtrekken
van het noorden naar het oosten,
op zoek naar wat ik te zeggen heb,
maar ze zullen het niet vinden.
13In die tijd
zullen de mooie meisjes bezwijken
en de sterke jongemannen omkomen van dorst.
14Zij die zweren bij de afgod van Samaria,
die zeggen: zo waar de god van Dan leeft,
of zweren bij de bedevaart naar Berseba,
zij zullen vallen
om nooit meer op te staan.’