Lees verschillende vertalingenLees verschillende vertalingen
Vergelijk verschillende vertalingenVergelijk verschillende vertalingen
Maak uw notitiesMaak uw notities
Kopieer en markeer BijbeltekstenKopieer en markeer Bijbelteksten
Uitproberen
Exodus 1
De Israëlieten worden in Egypte onderdrukt
1-4Hier volgen de namen van de zonen van Jakob die met hem meegekomen waren naar Egypte: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issakar, Zebulon, Benjamin, Dan, Naftali, Gad en Aser. Zij hadden ieder hun gezin meegenomen. 5In totaal waren het zeventig personen die in rechte lijn van Jakob afstamden. Zijn zoon Jozef was al langer in Egypte. 6Na verloop van tijd stierf Jozef, evenals zijn broers en de rest van die generatie. 7Maar hun nakomelingen, de Israëlieten, kregen veel kinderen. Zij werden zo buitengewoon talrijk en sterk, dat ze het hele land bevolkten.
8Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht die nooit van Jozef had gehoord. 9Hij zei tegen zijn volk: ‘De Israëlieten zijn zo talrijk en sterk geworden, dat ze een bedreiging voor ons vormen. 10We moeten een verstandig beleid voeren en voorkomen dat ze nog verder in aantal toenemen. Want stel dat er oorlog komt, dan sluiten ze zich bij onze vijanden aan, voeren strijd met ons en trekken weg uit het land.’ 11De Egyptenaren stelden opzichters aan om de Israëlieten met dwangarbeid klein te krijgen. Zij moesten voor de farao de voorraadsteden Pitom en Rameses bouwen. 12Maar hoe meer ze hen onderdrukten, des te groter werd hun aantal en des te groter hun gebied. De Egyptenaren kregen een hevige afkeer van de Israëlieten. 13-14Daarom lieten zij hen als slaven voor zich werken en zij mishandelden hen. Zij vergalden hun het leven met zwaar werk: ze dwongen hen stenen te bakken en allerlei werk op het land te doen.
15Ook gaf de koning van Egypte het volgende bevel aan Sifra en Pua, twee Hebreeuwse vroedvrouwen: 16‘Als jullie de Hebreeuwse vrouwen helpen bij de bevalling, let dan goed op of het een jongetje of een meisje is. Als het een jongetje is, moet je het doden; is het een meisje, dan mag het blijven leven.’ 17Uit ontzag voor God weigerden de vroedvrouwen het bevel van de koning op te volgen. Zij lieten ook de jongetjes in leven. 18Toen liet de koning de vroedvrouwen halen en vroeg: ‘Waarom hebben jullie dit gedaan? Waarom hebben jullie de jongetjes in leven gelaten?’ 19Zij antwoordden: ‘De Hebreeuwse vrouwen zijn niet zoals de Egyptische. Ze zijn zo sterk dat ze het kind al ter wereld gebracht hebben voor de vroedvrouw er is.’ 20-21Omdat zij ontzag voor God hadden, zorgde hij dat het de vroedvrouwen goed ging: hij schonk hun zelf ook nakomelingen. De Israëlieten bleven in aantal toenemen, ze werden steeds sterker. 22Toen gaf de farao aan zijn hele volk het bevel: ‘Gooi alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl, maar laat de meisjes in leven.’