Jakob vlucht bij Laban weg
1Op een keer hoorde Jakob dat Labans zonen tegen elkaar zeiden: ‘Jakob heeft het hele bezit van onze vader in handen weten te krijgen. Ten koste van hem is hij rijk geworden.’ 2Ook viel het Jakob op dat Laban hem minder vriendelijk behandelde dan vroeger. 3Toen zei de Heer tegen hem: ‘Ga terug naar je geboorteland, het land van je voorouders. Ik zal je helpen!’
4Daarop liet Jakob Rachel en Lea bij zich komen op het land waar hij met de kudde was. 5Hij zei: ‘Het is me opgevallen dat jullie vader mij minder vriendelijk behandelt dan vroeger. Maar de God van mijn vader is mij te hulp gekomen. 6Jullie weten dat ik steeds hard gewerkt heb bij je vader. Ik heb mijn uiterste best gedaan, 7maar hij heeft me bedrogen en mijn loon wel tien keer veranderd. Toch heeft God hem niet de kans gegeven mij te benadelen. 8Want als hij zei: Je loon bestaat uit de gespikkelde dieren, dan kregen alle dieren gespikkelde jongen. Maar als hij zei: Je loon bestaat uit de gestreepte dieren, dan kregen alle dieren gestreepte jongen. 9Het is God geweest die jullie vader zijn vee heeft afgenomen en het aan mij heeft gegeven.
10In de tijd dat het vee bronstig was, heb ik een droom gehad. Ik zag dat de bokken die het kleinvee besprongen, gestreept, gespikkeld of gevlekt waren. 11In die droom riep Gods engel me: Jakob! En ik antwoordde: Ja. 12Kijk toch eens om je heen, zei de engel. Je ziet dat de bokken die het kleinvee bespringen allemaal gestreept, gespikkeld of gevlekt zijn. Dat is omdat ik gezien heb hoe Laban je behandelt. 13Ik ben de God van Betel, waar je een steen gewijd hebt met olie en mij een plechtige belofte hebt gedaan. Maak je onmiddellijk gereed dit land te verlaten. Keer terug naar je geboorteland.’
14Rachel en Lea antwoordden: ‘We zijn niet langer gebonden aan ons ouderlijk huis. Wat voor verplichtingen hebben wij nog tegenover onze vader? 15Hij heeft ons behandeld alsof we vreemdelingen waren. Hij heeft ons verkocht en ons geld er ook nog doorgejaagd. 16Wij en onze kinderen hebben recht op al die rijkdom die God hem nu afgenomen heeft. Doe daarom wat God je gezegd heeft.’ 17-18Toen maakte Jakob zich klaar voor de reis. Hij zette zijn kinderen en vrouwen op de kamelen om naar zijn vader Isaak in Kanaän terug te gaan. Alles wat hij in Paddan-Aram verworven had, zijn hele kudde en zijn verdere bezit, nam hij mee.
19Laban was weggegaan om zijn schapen te scheren en Rachel had van de gelegenheid gebruikgemaakt om de godenbeeldjes van haar vader te stelen. 20Ook Jakob bedroog de Arameeër Laban, want hij had hem niet verteld dat hij weg wilde gaan.
21Hij vluchtte weg met al zijn bezittingen. Eerst stak hij de Eufraat over en trok daarna verder in de richting van het gebergte van Gilead.
Laban achtervolgt Jakob
22Op de derde dag kreeg Laban te horen dat Jakob gevlucht was. 23Met een aantal van zijn mannen achtervolgde hij Jakob zeven dagen lang. In het gebergte van Gilead haalde hij hem in. 24Maar die nacht kreeg Laban, de Arameeër, een droom waarin God hem waarschuwde Jakob op geen enkele manier te bedreigen. 25Toen hij het tentenkamp van Jakob bereikte, zetten hij en zijn mannen ook hun tenten op in het Gileadgebergte. 26Laban vroeg Jakob: ‘Wat heb je me aangedaan? Je hebt me bedrogen! Je hebt mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd. 27Waarom heb je misbruik gemaakt van mijn vertrouwen? Waarom ben je ervandoor gegaan zonder mij iets te zeggen? Ik zou je uitgeleide gedaan hebben met vrolijke muziek van tamboerijn en lier. 28Je hebt me zelfs niet de gelegenheid gegeven afscheid te nemen van mijn kinderen. Wat je gedaan hebt, is werkelijk ongehoord! 29Ik ben sterk genoeg om jullie af te straffen, maar de God van jullie vader heeft mij de afgelopen nacht gewaarschuwd je op geen enkele manier te bedreigen. 30Als je zo haastig weggegaan bent omdat je graag naar je familie wilde, waarom heb je dan mijn godenbeeldjes gestolen?’ 31Jakob antwoordde: ‘Ik was bang dat u uw dochters bij mij weg zou halen. 32En wat de godenbeeldjes betreft: als u ze bij een van ons vindt, zal die persoon zeker ter dood gebracht worden. Ten overstaan van alle aanwezigen hier kunt u overal zoeken en als er iets van u bij is, kunt u het weer meenemen.’ Jakob wist namelijk niet dat Rachel ze gestolen had.
33Laban doorzocht de tent van Jakob, die van Lea en van de beide slavinnen Zilpa en Bilha, maar hij vond ze niet. Toen ging hij naar de tent van Rachel. 34Rachel had de beeldjes in het kameelzadel verborgen en was er zelf bovenop gaan zitten. Laban doorzocht de hele tent nauwkeurig, maar hij kon ze niet vinden. 35‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Rachel tegen haar vader, ‘dat ik niet voor u op kan staan. Ik ben ongesteld.’ En hoe Laban ook zocht, hij vond de beeldjes niet.
36Toen werd Jakob kwaad en voer tegen Laban uit: ‘Wat heb ik verkeerd gedaan? Ben ik mijn verplichtingen soms niet nagekomen, dat u mij op de hielen zit? 37U hebt alles wat ik hier heb nauwkeurig doorzocht; hebt u iets gevonden dat uw eigendom is? Leg het hier voor me neer, dan kunnen mijn en uw mannen uitmaken wie van ons in zijn recht staat. 38Al met al ben ik nu twintig jaar bij u geweest, maar nog nooit heeft een van uw schapen of geiten een misdracht gehad. Geen enkele ram van uw kudde heb ik gegeten. 39Als een dier verscheurd was, heb ik het niet bij u gebracht, ik heb zelf het verlies gedragen. Als een dier gestolen was, overdag of ’s nachts, hebt u steeds schadevergoeding geëist. 40Overdag moest ik de hitte verdragen en ’s nachts de kou. Ik deed vaak geen oog dicht. 41Twintig jaar ben ik nu bij u in dienst geweest: veertien jaar heb ik gewerkt voor uw beide dochters en zes jaar voor uw kudde. Maar u hebt mijn loon wel tien keer veranderd. 42Als de God van mijn grootvader Abraham, de God voor wie Isaak een diep ontzag had, mij niet geholpen had, dan zou u mij nu met lege handen weggestuurd hebben. God heeft gezien hoe ik eraantoe was en hoe hard ik moest werken. De afgelopen nacht heeft hij de zaak in mijn voordeel beslist.’
43Laban antwoordde Jakob: ‘Hoe kan ik mijn eigen kinderen iets aandoen? Mijn eigen dochters, mijn eigen kleinkinderen, mijn eigen vee. Alles hier is van mij! 44Laten we een overeenkomst sluiten, wij beiden; en we moeten een bewijs hebben voor die overeenkomst.’ 45Toen zette Jakob een steen overeind als gedenksteen. 46Hij vroeg zijn mannen nog meer stenen te zoeken. Zij zochten stenen bij elkaar, stapelden die op en hielden bij de steenhoop een maaltijd. 47Laban noemde de steenhoop in zijn taal Jegar-Sahaduta, terwijl Jakob hem Gal-Ed noemde. 48-49Laban zei: ‘Deze steenhoop is het bewijs van de overeenkomst die wij vandaag sluiten.’ Daarom werd de steenhoop Gal-Ed genoemd. Hij gaf er nog een naam aan, Mispa: Uitkijkpost. ‘Want,’ zei hij, ‘de Heer zal ons in het oog houden, wanneer onze wegen zich scheiden. 50Als je mijn dochters vernedert en naast hen nog andere vrouwen neemt, bedenk dan wel: ook al is er niemand bij ons, God is onze getuige.’ 51En Laban ging verder: ‘Beide, de steenhoop en de gedenksteen die ik hier neergezet heb, 52zullen aangeven waar de grens van ons gebied ligt. Ik zal die grens nooit overschrijden om jou aan te vallen en jij zult dat niet doen om mij aan te vallen. 53De God van je grootvader Abraham en de God van mijn grootvader Nachor zullen tussen ons rechtspreken.’ Toen legde Jakob een eed af in de naam van de God voor wie zijn vader Isaak een diep ontzag had. 54Hij bracht op de berg een offer en nodigde zijn verwanten uit voor een maaltijd. Zij gebruikten de maaltijd en brachten daar de nacht door.