Dien de Heer zoals hij dat wil
1Dit zegt de Heer:
‘De hemel is mijn troon,
de aarde mijn voetenbank.
En jullie willen voor mij een huis bouwen,
een plek waar ik kan rusten?
Waar moet dat huis dan wel komen,
hoe moet die plek er dan uitzien?
2Dat alles heb ik eigenhandig gemaakt,
alles dankt aan mij het bestaan.
Aan wie het arm heeft,
rouwmoedig is,
met huiver aan mijn uitspraken denkt,
aan hem schenk ik mijn aandacht.
3Maar niet aan mensen
die een os voor mij slachten,
maar ook mensenoffers brengen!
Die mij een lam offeren,
maar ook een hond de nek breken!
Ze bieden mij meel aan
en dragen tegelijk varkensbloed op!
Ze branden wierook voor mij
en aanbidden tevens afgoden!
Zulke mensen denken mij te dienen?
Ja, op hun eigen manier!
Wat genieten ze van hun beelden!
4Ik zal hen straffen,
ook op mijn eigen manier:
wat zij altijd gevreesd hebben,
zal hun overkomen!
Want toen ik riep,
gaven zij geen antwoord.
Toen ik sprak,
luisterden zij niet.
Zij deden wat in strijd was met mijn wil.
Ze verkozen wat ik had verworpen.’
Iedereen zal weten hoe machtig ik ben
5Luister naar wat de Heer te zeggen heeft,
allen die huiveren bij zijn uitspraken:
‘Jullie houden mijn naam in ere,
daarom zijn jullie bij je eigen volk gehaat
en sluit men jullie buiten.
Spottend zeggen ze:
Laat de Heer eens tonen wat hij kan!
Dan kunnen we getuige zijn van jullie vreugde!
Maar die spotters,
zij zullen beschaamd staan.’
6Hoor!
Uit de stad zwelt een geluid aan,
uit de tempel klinkt een luide stem,
de stem van de Heer.
Zijn vijanden geeft hij hun loon.
7Sion baarde kinderen
nog vóór de weeën inzetten,
nog vóór de pijnen haar overvielen
baarde zij een zoon.
8Wie heeft ooit zoiets gehoord,
ooit zoiets gezien?
Zag ooit een land in één dag het leven,
kreeg ooit een volk in één keer het bestaan?
Nauwelijks waren de weeën begonnen,
of Sion baarde haar zonen!
9De Heer, jullie God, zegt:
‘Zou ik de schoot van een vrouw openen
en haar geen kind laten baren?
Of zou ik in een vrouw het leven laten ontstaan
en haar schoot gesloten houden?’
10Hebben jullie Jeruzalem lief?
Wees dan blij,
juich om haar!
Treurden jullie over Jeruzalem?
Wees over haar verheugd!
11Vlij je aan haar borsten,
zuig en drink,
verzadig je aan haar troost,
geniet van haar overvloed.
12Want de Heer zegt:
‘Zoals men water naar een stad leidt,
het water van een volle beek,
zo leid ik naar Jeruzalem de vrede,
naar Sion de rijkdom van de volken:
je hoeft maar te drinken.
Je wordt op de arm gedragen
en gekoesterd in haar schoot.
13Zoals een moeder troost,
zo zal ik je troosten.
Ja, in Jeruzalem zul je troost vinden.
14Je zult het zien:
je hart zal blij worden,
je levenskracht zal opbloeien
als het jonge groen.
Mijn dienaren zal ik mijn macht,
mijn vijanden mijn woede tonen.’
15De Heer zal komen als een vuur,
zijn wagens zijn een wervelwind.
Hij is in woede ontstoken.
Hij dreigt met laaiende vlammen.
16Hij daagt de mensheid voor het gerecht,
hij verdelgt haar te vuur en te zwaard.
Ontelbaar zijn de gesneuvelden.
17In één keer worden uitgeroeid
wie in optocht naar tuinen trekken
om zich te reinigen,
om zich aan afgoden te wijden;
wie varkensvlees eten
en muizen of ander onrein gedierte.
De Heer zelf kondigt dat aan.
18De Heer zegt:
‘Wat mij betreft is de tijd aangebroken
om alle volken bijeen te brengen,
welke taal ze ook spreken,
en ze te straffen
voor hun daden en plannen.
Zij zullen komen
en ervaren hoe machtig ik ben.
19Maar ik zal iets onverwachts doen:
sommigen onder hen
zullen aan het oordeel ontsnappen.
Hen zal ik uitsturen
naar volken die mij niet kennen,
naar Tarsis, Put en Lud,
volken, bedreven met de boog,
naar Tubal en Jawan,
naar de verste eilanden,
die van mijn roem niet gehoord,
van mijn macht niets bespeurd hebben.
Aan al deze volken zullen zij verkondigen
hoe machtig ik ben.
20Israël, zij halen al je ballingen
bij de volken weg;
op paarden, wagens en huifkarren,
op muildieren en kamelen
brengen zij hen terug
naar mijn heilige berg als een offer aan mij,
als heilige gaven in reine vaten
naar mijn tempel in Jeruzalem.
21Sommigen van hen kies ik tot priesters,
anderen tot levieten.
22Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde,
die ik ga maken,
onder mijn bescherming staan
en zullen standhouden,
zo zal ook jouw geslacht standhouden,
Israël,
zo zal ook jouw naam blijven voortbestaan.
23Heel de mensheid zal naar Jeruzalem komen
en zich voor mij in aanbidding neerbuigen, elk nieuwemaansfeest en elke sabbat.
Dit zijn mijn eigen woorden.
24Wanneer zij de stad verlaten,
zullen zij de lijken bezien
van hen die zich tegen mij hebben verzet.
De wormen die aan hen knagen,
sterven niet.
Het vuur waarin zij branden,
is niet te blussen.
Heel de wereld is met afgrijzen vervuld.’