Offers voor onopzettelijke zonden
1-2De Heer droeg Mozes op om de volgende aanwijzingen te geven aan de Israëlieten voor het geval iemand zonder opzet zondigt tegen de voorschriften van de Heer en iets doet dat verboden is:
3‘Wanneer de hogepriester zondigt en daarmee schuld brengt over het volk, dan moet hij daarvoor de Heer een stier zonder enig gebrek als offer aanbieden. 4Hij moet het dier naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, het de hand op de kop leggen en het daar voor de tent van de Heer slachten. 5Dan zal hij zelf met een deel van het bloed de ontmoetingstent binnengaan. 6Hij zal zijn vinger in het bloed dopen en zevenmaal het gordijn besprenkelen dat hangt voor de heilige ruimte van de Heer.
7Ook zal hij bloed strijken aan de vier hoeken van het altaar waarop de geurige wierook wordt verbrand, in de voorste ruimte van de tent. Wat er nog aan bloed over is, moet hij uitgieten aan de voet van het altaar waarop de brandoffers worden gebracht, bij de ingang van de ontmoetingstent. 8Alle vette delen van de stier zal hij eruit halen: het vet aan en rond de ingewanden, 9de beide nieren met het niervet bij de lendenen, en de vetkwab aan de lever, die hij met de nieren moet verwijderen. 10Dat alles zal hij verbranden op het altaar voor de brandoffers, precies zoals bij het rund voor de heilige offermaaltijd. 11De huid van de stier, al het vlees, de kop, de poten, de ingewanden met hun inhoud, 12kortom alles wat nog van het dier over is, moet hij buiten het tentenkamp brengen, naar een aparte plaats waar de as van de offers wordt gestort. Daar, op de ashoop, moet hij alles op een houtvuur verbranden.
13Wanneer heel de gemeenschap zondigt tegen de voorschriften van de Heer en daarmee zonder opzet en niet bewust schuld op zich laadt, 14dan moet het volk, zodra de zonde aan het licht komt, een stier als offergave aanbieden. Zij moeten het dier brengen voor de ontmoetingstent, 15en hun leiders zullen het de hand op de kop leggen; daar, voor de tent van de Heer, moet het worden geslacht. 16Dan zal de hogepriester met een deel van het bloed de ontmoetingstent binnengaan. 17Hij zal zijn vinger in het bloed dopen en zevenmaal het gordijn besprenkelen dat hangt voor de ruimte van de Heer. 18Ook zal hij bloed strijken aan de vier hoeken van het altaar, dat in de voorste ruimte van de tent staat. Wat er nog aan bloed over is, moet hij uitgieten aan de voet van het altaar waarop de brandoffers worden gebracht, bij de ingang van de ontmoetingstent. 19Alle vette delen van de stier zal hij eruit halen en die op het altaar verbranden. 20Verder zal hij met deze stier hetzelfde doen als met de stier die hij voor zijn eigen zonde als offergave moet aanbieden. Zo zal de priester alles weer in het reine brengen en wordt de zonde van het volk vergeven. 21Wat van het dier over is, moet hij buiten het tentenkamp brengen en daar verbranden op dezelfde manier als de stier die hij voor zijn eigen zonde moet aanbieden. Dit offer dient om de zonde van het volk te vergeven.
22Wanneer een van de leiders zondigt tegen de voorschriften van de Heer, zijn God, en daarmee zonder opzet schuld op zich laadt, 23dan moet hij, zodra het hem is meegedeeld, een bok zonder enig gebrek als offer aanbieden. 24Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten voor de tent van de Heer, op de plaats waar men de dieren voor het brandoffer slacht. Dit offer dient om zijn zonde te vergeven. 25Dan zal de priester met zijn vinger wat bloed van het offerdier strijken aan de vier hoeken van het altaar waarop de brandoffers worden gebracht; de rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het altaar. 26Al het vet zal hij op het altaar verbranden, precies zoals bij de dieren voor de heilige offermaaltijd. Zo zal de priester alles weer in het reine brengen en wordt hem zijn zonde vergeven.
27Wanneer iemand uit het gewone volk zondigt tegen de voorschriften van de Heer en daarmee zonder opzet schuld op zich laadt, 28dan moet hij, zodra het hem is meegedeeld, een geit zonder enig gebrek als offer voor zijn zonde aanbieden. 29Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar men de dieren voor het brandoffer slacht. 30Dan zal de priester met zijn vinger wat bloed van het offerdier strijken aan de vier hoeken van het altaar waarop de brandoffers worden gebracht; de rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het altaar. 31Al het vet van de geit zal hij eruit halen, precies zoals bij de dieren voor de heilige offermaaltijd; op het altaar zal hij het verbranden als een geurige offergave, die de Heer met genoegen aanvaardt. Zo zal de priester alles weer in het reine brengen en wordt hem zijn zonde vergeven.
32Wil hij in plaats van de geit een schaap als offer voor zijn zonde aanbieden, dan moet hij daarvoor een vrouwelijk dier nemen dat geen gebreken vertoont. 33Hij moet het de hand op de kop leggen en het als offergave voor zijn zonde slachten op de plaats waar men de dieren voor het brandoffer slacht. 34Dan zal de priester met zijn vinger wat bloed van het offerdier strijken aan de vier hoeken van het altaar waarop de brandoffers worden gebracht; de rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het altaar. 35Al het vet van het schaap zal hij eruit halen, precies zoals bij de schapen voor de heilige offermaaltijd; op het altaar zal hij het verbranden samen met al de andere offergaven voor de Heer. Zo zal de priester alles weer in het reine brengen en wordt hem zijn zonde vergeven.’