1‘Maar jij, Betlehem in Efrata,
al heb je in Juda niet veel te betekenen,
toch zul jij iemand voortbrengen,
die namens mij over Israël heersen zal,’
zegt de Heer.
‘In het verre verleden ligt zijn oorsprong,
in lang vervlogen dagen.’
2De Heer laat zijn volk wel aan zijn lot over,
maar alleen totdat de vrouw die zwanger is
haar kind ter wereld heeft gebracht.
Dan zullen wie de ballingschap hebben overleefd,
terugkomen bij hun volksgenoten in Israël.
3Die koning zal een herder voor zijn volk zijn.
In hem zal de macht van de Heer
zichtbaar worden,
de roemrijke majesteit van de Heer, zijn God.
Dan kan zijn volk veilig wonen,
want hij zal zijn macht in heel de wijde wereld tonen.
(Tegenstanders)
4Nee, onze koning hier in Jeruzalem blijft ongedeerd.
Als de Assyriërs een inval doen
in ons land
en onze burchten binnendringen,
dan zetten wij koningen en vorsten tegen hen in,
meer dan voldoende.
5Die zullen Assur vernietigen met het zwaard,
met de blanke sabel dat land van Nimrod.
Onze koning zal ons van hen bevrijden,
wanneer zij een inval doen in ons land
en ons gebied binnendringen.
(Micha)
6Het nageslacht van Jakob zal leven,
verspreid onder talrijke naties,
verfrissend als dauw,
door de Heer gegeven,
verkwikkend als regenbuien op gras
dat niet door mensen wordt verzorgd
en waar niemand naar omkijkt.
(Tegenstanders)
7Nee, het nageslacht van Jakob zal zich verzetten,
zich keren tegen de andere volken.
Het zal onder die vele naties zijn
als een leeuw onder wilde dieren,
als een jonge leeuw onder schapen of geiten:
waar hij komt,
slaat hij neer en verscheurt.
Niemand kan ze redden.
8Maak maar een vuist tegen uw vijanden, Israël,
uw tegenstanders gaan eraan!
9Dit zegt de Heer:
‘Op die dag
slacht ik al uw paarden af,
verniel ik al uw strijdwagens,
10vernietig uw steden,
sloop al uw vestingen.
11Ik maak een eind aan uw toverpraktijken,
met uw waarzeggerij is het gedaan.
12Ik sla uw afgodsbeelden aan stukken
en de heilige stenen die u eropna houdt.
Dan kunt u zich niet langer in aanbidding buigen
voor wat uw handen hebben gemaakt.
13Ik ruk uw gewijde palen uit de grond
en verwoest de heilige plaatsen.
14In laaiende woede
ga ik wraak nemen op de volken
die niet gehoorzaam willen zijn.’