Lees verschillende vertalingenLees verschillende vertalingen
Vergelijk verschillende vertalingenVergelijk verschillende vertalingen
Maak uw notitiesMaak uw notities
Kopieer en markeer BijbeltekstenKopieer en markeer Bijbelteksten
Uitproberen
Numeri 17
1-2zei hij tegen Mozes: ‘Beveel Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de pannen uit de as haalt en de gloeiende kolen ver weg gooit. 3Die vuurpannen behoren mij nu toe, want die opstandige mannen hebben ze mij aangeboden en dat met hun leven moeten bekopen. Maak er dunne platen van om het altaar ermee te bekleden, als een waarschuwing voor de Israëlieten.’ 4-5Eleazar liet de opdracht uitvoeren. Deze platen moesten de Israëlieten eraan herinneren dat niemand wierook zou mogen branden voor de Heer, behalve de nakomelingen van Aäron. Elke onbevoegde zou hetzelfde overkomen als Korach en zijn aanhang, die door Mozes in opdracht van de Heer gewaarschuwd waren.
6De volgende dag maakten alle Israëlieten Mozes en Aäron verwijten. ‘Jullie hebben het volk van God gedood,’ zeiden ze. 7Toen zij zich gezamenlijk bij Mozes en Aäron beklaagden, zagen ze dat de wolk de ontmoetingstent bedekte. De Heer verscheen in al zijn majesteit. 8-9Toen Mozes en Aäron naar de ontmoetingstent waren gegaan, zei de Heer tegen hen: 10‘Ga bij dit volk vandaan, want ik zal het ogenblikkelijk vernietigen.’ Maar zij wierpen zich wanhopig op de grond. 11Mozes zei tegen Aäron: ‘Doe vuur van het altaar in een vuurpan en leg er wierook op. Ga snel naar het volk om verzoening voor hen te verkrijgen; want de Heer is in woede ontstoken en slaat al toe.’ 12Aäron deed wat Mozes had bevolen en ging snel naar het volk, dat al door een plaag werd geteisterd. Door wierook te branden verzoende hij het volk met de Heer. 13Er kwam een eind aan de plaag doordat Aäron de scheidslijn vormde tussen doden en levenden. 14Er waren veertienduizend zevenhonderd doden, de doden onder de aanhang van Korach niet meegerekend. 15Toen er een eind aan de plaag was gekomen, ging Aäron terug naar Mozes.
16-17De Heer zei tegen Mozes: ‘Laat ieder stamhoofd je een stok geven, zodat je er in totaal twaalf hebt. Op elke stok schrijf je de naam van een stam. 18Voeg er voor Levi een stok aan toe en schrijf daarop de naam van Aäron. 19Leg de stokken in de ontmoetingstent voor de verbondskist, op de plaats waar ik je gewoonlijk ontmoet. 20De stok van de man die ik uitkies, zal gaan uitlopen. Zo maak ik een eind aan het geklaag van de Israëlieten.’ 21Nadat Mozes dit aan de Israëlieten had meegedeeld, kwamen de stamhoofden ieder een stok brengen. Het waren er twaalf in totaal, met daarbij nog de stok van Aäron. 22Mozes legde ze in de ontmoetingstent voor de verbondskist.
23De volgende dag ging Mozes weer de tent binnen; de stok van Aäron was uitgelopen. Er waren knoppen en bloemen aan gekomen en er groeiden amandelen aan. 24Mozes liet de stokken aan de Israëlieten zien. Toen ieder stamhoofd zijn eigen stok had teruggekregen, 25zei de Heer tegen Mozes: ‘Leg de stok van Aäron weer voor de verbondskist. Hij moet daar bewaard blijven als een waarschuwing voor de Israëlieten. Zij moeten hun opstandige houding laten varen en zich niet van mij afkeren; anders zullen ze sterven.’ 26Mozes volgde het bevel van de Heer op.
27De Israëlieten zeiden tegen Mozes: ‘Dit betekent het einde van ons allen; wij zijn verloren. 28Als iedereen die ook maar in de buurt van de ontmoetingstent komt, moet sterven, dan is het uit met ons.’