De Heer droogt mijn tranen
1De Heer heb ik lief!
Hij heeft mij gehoord
toen ik om hulp smeekte,
2hij heeft geluisterd
toen ik hem riep!
3De dood had mij in zijn greep,
in zijn ketenen was ik gevangen.
Ik zag geen uitweg meer,
ik was wanhopig.
4Toen heb ik geroepen:
‘Heer, red mij toch!’
5Mild is de Heer en rechtvaardig,
onze God is vol medelijden,
6hij waakt over de hulpeloze mens.
Hoe zwak was ik niet!
Maar hij heeft mij gered.
7Waarom zou ik onrustig zijn?
De Heer is goed voor mij geweest.
8Hij heeft mij aan de dood ontrukt,
mijn tranen gedroogd,
mij voor vallen behoed.
9Ik mag weer verder leven,
in de nabijheid van de Heer.
10Want ik bleef vertrouwen,
ook al zei ik:
‘Ik ben wanhopig,’
11ook al riep ik in mijn angst:
‘Op niemand kun je aan.’
12Hoe kan ik de Heer bedanken
voor alles wat hij deed?
13De beker zal ik naar hem opheffen,
zijn naam zal ik uitroepen,
als dank voor mijn redding.
14Deze belofte zal ik inlossen
ten overstaan van heel het volk.
15Het leven van zijn getrouwen
is de Heer dierbaar.
16Ik behoor u toe, Heer,
daarom hebt u mijn boeien verbroken.
17Uit dank zal ik een offer brengen
en uw naam uitroepen.
18Ik zal mijn belofte inlossen
ten overstaan van heel het volk,
19op de pleinen van uw tempel,
in het hart van Jeruzalem.
Eer aan de Heer!