Ik smacht naar u, o God
1Voor de voorzanger.
Een lied. Uit de kring van Korach.
2Zoals een hert naar water,
zo smacht ik naar u, o God;
u bent mijn leven,
3ik verlang naar u, o God.
Wanneer mag ik bij u komen,
wanneer zal ik weer voor u staan?
4Dag en nacht huil ik,
tranen zijn mijn enig voedsel,
want steeds weer moet ik horen:
‘Waar is nu je God?’
5Met weemoed denk ik terug
aan de tocht naar de tempel,
aan de menigte feestgangers,
de juichkreten, de dankliederen.
6Mijn ziel, wat drukt je terneer,
waarom ben je zo onrustig?
Op God wil ik vertrouwen,
eens zal ik hem weer prijzen,
hem, mijn behoud, mijn God.
7Mijn ziel is bedrukt, Heer,
daarom denk ik aan u,
hier, ver van uw tempel,
in het Hermongebergte,
bij de berg Misar,
hier, aan de bronnen van de Jordaan.
8Om mij heen kolkt het water,
oorverdovend stort het neer
en roept nieuwe kolken op.
U overspoelt mij, Heer,
het water slaat over mij heen!
9De Heer zal mij zijn liefde geven, elke dag,
zijn lied zal ik horen, elke nacht,
een gebed tot de God
die mij in leven houdt.
10Ik zal tegen hem zeggen:
‘U bent mijn toevlucht.
Waarom bent u mij vergeten,
waarom ben ik in rouw gedompeld,
door mijn vijanden gekweld?’
11Spottend vragen ze de hele dag:
‘Waar is nu je God?’
Het snijdt mij door de ziel.
12Mijn ziel, wat drukt je terneer,
waarom ben je zo onrustig?
Op God wil ik vertrouwen,
eens zal ik hem weer prijzen,
hem, mijn behoud, mijn God.