Levenswijsheid en vroomheid
1Als u aanzit om met een heerser te eten,
let dan goed op wie u voor u hebt.
2Zet een mes op uw keel,
als u een gulzig mens bent.
3Wees niet belust op zijn smakelijke gerechten,
want het is bedrieglijk voedsel.
4Mat u niet af om rijk te worden,
gebruik daarvoor uw inzicht niet.
5Laat u uw ogen erover vliegen, dan is het er niet meer,
want het vliegt direct weg, als een arend die naar de hemel vliegt.
6Eet niet het brood van hem die niemand iets gunt,
en wees niet belust op zijn smakelijke gerechten.
7Want zoals hij bedacht heeft bij zichzelf, zo zal hij tegen u zeggen:
Eet en drink,
maar zijn hart is niet bij u.
8Uw stuk brood, dat u gegeten hebt, zou u uitspuwen,
uw aangename woorden zou u verspillen.
9Spreek niet ten aanhoren van een dwaas,
want hij zal het verstand in uw woorden verachten.
10Verleg de aloude grensstenen niet
en kom niet op de akkers van wezen,
11want hun Verlosser is sterk,
Híj zal hun rechtszaak met u voeren.
12Laat uw hart tot vermaning komen
en uw oor tot woorden van kennis.
13Onthoud een jongeman geen vermaning,
als u hem met de stok slaat, zal hij niet sterven.
14Zelf moet u hem met de stok slaan
en zijn leven redden van het graf.
15Mijn zoon, als je hart wijs is,
zal mijn hart zich verblijden, ja, het mijne!
16Mijn nieren zullen van vreugde opspringen,
als je lippen spreken wat billijk is.
17Laat je hart niet jaloers zijn op de zondaars,
maar heel de dag blijven in de vreze des HEEREN.
18Want juist dan is er toekomst,
en wordt je hoop niet afgesneden.
19Jij, mijn zoon, luister, en word wijs,
richt je hart op de weg van de Heere.
20Verkeer niet met hen die zich dronken drinken aan wijn,
of onder hen die zich te buiten gaan aan vlees.
21Want een dronkaard en wie zich te buiten gaat, zullen arm worden,
en een roes doet verscheurde kleren dragen.
22Luister naar je vader, die jou heeft verwekt,
en veracht je moeder niet wanneer zij oud is.
23Koop de waarheid en verkoop haar niet –
wijsheid, vermaning en inzicht.
24De vader van een rechtvaardige zal zich buitengewoon verheugen,
wie een wijze zoon verwekt heeft, zal zich over hem verblijden.
25Laten je vader en je moeder zich verblijden,
en laat zij die jou gebaard heeft, zich verheugen.
26Mijn zoon, geef mij je hart,
en laten je ogen behagen scheppen in mijn wegen.
27Want een hoer is een diepe kuil,
en een vreemde vrouw een nauwe put.
28Ja, zelf ligt zij als een rover op de loer,
zij vermeerdert het aantal trouwelozen onder de mensen.
29Bij wie is ach, bij wie is wee?
Bij wie is geruzie? Bij wie geklaag?
Bij wie zijn er wonden zonder reden?
Bij wie wazige ogen?
30Bij hen die lang doorgaan bij de wijn,
bij hen die komen om gemengde drank te proeven.
31Kijk niet naar de wijn, wanneer hij rood kleurt,
als hij fonkelt in de beker,
al glijdt hij gemakkelijk naar binnen.
32Uiteindelijk bijt hij als een slang,
spuwt hij gif als een adder.
33Je ogen zullen naar vreemde vrouwen kijken,
en je hart zal verderfelijke dingen spreken.
34Je zult zijn als iemand die ligt te slapen in het hart van de zee,
en als iemand die in de top van de mast ligt te slapen.
35Men heeft mij geslagen, ik ben niet ziek geworden,
men heeft op mij ingebeukt, maar ik heb het niet gevoeld.
Wanneer zal ik ontwaken?
Ik ga weer op zoek naar wijn!