Zegen ons land
1Een psalm, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
2U bent Uw land goedgezind geweest, HEERE,
U bracht een omkeer in de gevangenschap van Jakob.
3De ongerechtigheid van Uw volk hebt U weggenomen,
U hebt al hun zonden bedekt. Sela
4U hebt al Uw verbolgenheid weggenomen,
U hebt Zich van Uw brandende toorn afgewend.
5Breng ons terug, o God van ons heil,
doe Uw toorn over ons teniet.
6Zult U voor eeuwig toornig op ons zijn,
Uw toorn laten duren van generatie op generatie?
7Zou Ú ons niet weer levend maken,
zodat Uw volk zich in U verblijdt?
8Toon ons Uw goedertierenheid, HEERE,
geef ons Uw heil.
9Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal,
want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstelingen
van vrede spreken;
maar laten zij niet tot dwaasheid terugkeren.
10Ja, Zijn heil is nabij hen die Hem vrezen,
zodat er eer in ons land woont.
11Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar,
gerechtigheid en vrede kussen elkaar.
12Trouw komt op uit de aarde,
gerechtigheid ziet uit de hemel neer.
13Ook geeft de HEERE het goede,
en geeft ons land zijn opbrengst.
14Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht uit,
Hij zet haar langs de weg waar Zijn voetstappen staan.