Bedreigingen tegen verschillende volken
1Onderzoek uzelf nauwkeurig, ja onderzoek uzelf,
volk zonder verlangen,
2voordat het besluit het licht ziet
– een dag gaat als kaf voorbij –
voordat over u komt
de brandende toorn van de HEERE,
voordat over u komt
de dag van de toorn van de HEERE.
3Zoek de HEERE, alle zachtmoedigen van het land,
die Zijn recht uitvoeren.
Zoek gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid,
misschien zult u dan verborgen worden
op de dag van de toorn van de HEERE.
4Want Gaza zal verlaten worden
en Askelon tot woestenij zijn;
Asdod, midden op de dag zal men het verdrijven,
en Ekron zal ontworteld worden.
5Wee u, bewoners van het gebied aan de zee,
volk van Kretenzers!
Het woord van de HEERE is tegen u,
Kanaän, land van de Filistijnen!
Ik zal u verdelgen, zodat er geen inwoner meer is.
6Het gebied aan de zee zal worden
tot weiden met putten voor herders
en kooien voor kleinvee.
7En het gebied zal zijn
voor het overblijfsel van het huis van Juda,
zodat zij daarin zullen weiden.
's Avonds zullen zij in de huizen van Askelon neerliggen,
want de HEERE, hun God, zal naar hen omzien
en een omkeer in hun gevangenschap brengen.
8Ik heb de smadelijke woorden van Moab gehoord
en de beschimping door de Ammonieten,
waarmee zij Mijn volk gesmaad hebben,
zich verheven hebben tegen hun gebied.
9Daarom, zo waar Ik leef, spreekt de HEERE van de legermachten,
de God van Israël:
Voorzeker, Moab zal als Sodom worden
en de Ammonieten als Gomorra:
een distelveld, een zoutgroeve
en een woestenij tot in eeuwigheid!
De rest van Mijn volk zal hen plunderen,
het overblijfsel van Mijn volk zal hen in erfelijk bezit nemen.
10Dit overkomt hun vanwege hun trots,
omdat zij zich al honend verheven hebben
tegen het volk van de HEERE van de legermachten.
11Ontzagwekkend zal de HEERE voor hen zijn,
want Hij zal alle goden van de aarde doen verschrompelen.
Alle kustlanden van de heidenvolken zullen zich voor Hem neerbuigen,
ieder vanuit zijn eigen woonplaats.
12Ook u, Cusjieten!
Gevallen door Mijn zwaard zijn zij!
13Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het noorden
en Assyrië doen ondergaan.
Hij zal Ninevé tot een woestenij maken,
dor als een woestijn.
14In het midden ervan zullen kudden neerliggen,
allerlei in groepen levende dieren.
Zowel kauw als nachtuil
zal op zijn kapitelen overnachten.
Een stem zal door het venster zingen,
puin zal op de drempel liggen,
want het cederwerk is blootgelegd.
15Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die in haar hart zei:
Ik en verder niemand.
Hoe is zij tot een woestenij geworden,
een rustplaats voor de wilde dieren!
Ieder die erdoorheen trekt,
sist van afschuw en gebaart met zijn hand.