Tegen de vrouwen van Samaria
1Hoort dit woord, gij koeien van Basan, die woont op de berg van Samaria, gij, die geringen verdrukt en armen vertrapt, die zegt tot uw heren: Breng aan, dat wij drinken! 2De Here Here heeft gezworen bij zijn heiligheid: Voorwaar, zie, dagen zullen over u komen, dat men u met angels zal optrekken en wie van u overblijven met vishaken. 3Door de bressen zult gij uitgaan, elk recht voor zich heen, en gij zult weggesleept worden naar Haharmon, luidt het woord des Heren.
Israëls eredienst – Afval
4Komt naar Betel en pleegt afval, naar Gilgal – vermeerdert de afval! Brengt des morgens uw slachtoffers, op de derde dag uw tienden! 5Ontsteekt een lofoffer van het gezuurde en roept vrijwillige offers uit; doet het horen! Zo wilt gij het immers gaarne, o Israëlieten, luidt het woord van de Here Here.
Israëls onbekeerlijkheid
6Ik echter, Ik heb u gegeven reinheid van tanden in al uw steden en broodgebrek in al uw woonplaatsen. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des Heren. 7En Ik, Ik heb u de regen onthouden, toen het nog drie maanden vóór de oogst was; en Ik liet het regenen op de ene stad, maar op de andere stad liet Ik het niet regenen; de ene akker werd beregend, en de andere, waarop geen regen viel, droogde uit. 8En twee, drie steden wankelden naar één stad om water te drinken, maar zij werden niet verzadigd. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des Heren. 9Ik heb u geslagen met brandkoren en met honigdauw, uw hoven en wijngaarden heb Ik doen verdorren; uw vijgebomen en olijfbomen vrat de sprinkhaan op. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des Heren. 10Ik heb onder u de pest gezonden, zoals in Egypte. Ik heb uw jonge manschappen met het zwaard gedood bij het buitmaken van uw paarden. En de stank van uw legerplaats deed Ik opstijgen in uw neus. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des Heren. 11Ik heb onder u een omkering aangericht, gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden aan een brandhout uit het vuur gerukt. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des Heren. 12Daarom zal Ik aldus met u doen, o Israël. Omdat Ik dan dit met u doen zal, – bereid u om uw God te ontmoeten, o Israël. 13Want zie, Hij, die de bergen formeert en de wind schept, en de mens te kennen geeft wat zijn overleg is, die de dageraad tot donkerheid maakt, en voortschrijdt over de hoogten der aarde, – Here, God der heerscharen, is zijn naam.