Judas Makkabeüs
1Judas, bijgenaamd Makkabeüs, volgde zijn vader op. 2Hij had de steun van al zijn broers en van iedereen die zich bij zijn vader had aangesloten. Vol vuur streden zij voor Israël.
3Hij verbreidde de roem van zijn volk.
Als een reus trok hij ten strijde,
gehuld in een harnas,
omgord met wapentuig,
hij verdedigde zijn kamp met het zwaard.
4Hij vocht als een jonge leeuw,
brullend wierp hij zich op zijn prooi.
5Hij maakte jacht op wettelozen,
onderdrukkers van zijn volk dreef hij het vuur in.
6Wetsverachters deed hij beven van angst,
hij ontstelde de aanstichters van het kwaad.
Zo leidde hij zijn volk naar de bevrijding.
7Hij bracht vele koningen tot razernij,
maar Jakob verblijdde hij met zijn daden.
Zijn nagedachtenis zij eeuwig geprezen.
8Hij trok door Judea’s steden,
vernietigde de afvalligen.
Zo wendde hij de toorn af van Israël.
9Zijn roem bereikte de uiteinden van de aarde,
wie verloren leken bracht hij weer samen.
Eerste overwinningen van Judas
10Apollonius bracht uit de omringende volken, maar hoofdzakelijk uit Samaria, een groot leger op de been om tegen Israël ten strijde te trekken. 11Toen Judas dit hoorde, trok hij hem tegemoet. Hij versloeg hem en doodde hem. Veel van Apollonius’ soldaten sneuvelden, de rest sloeg op de vlucht. 12Judas’ mannen verzamelden de buit en hijzelf nam het zwaard van Apollonius, dat hij voortaan in de strijd gebruikte.
13Toen de Syrische legeraanvoerder Seron vernam dat Judas een groep wetsgetrouwe en strijdvaardige mannen om zich heen verzameld had, 14zei hij: ‘Ik wil naam maken en in het hele koninkrijk beroemd worden. Daarom zal ik ten strijde trekken tegen Judas en zijn aanhangers, die het bevel van de koning naast zich neerleggen.’ 15Met een enorm leger afvalligen trok hij tegen de Israëlieten op om wraak te nemen. 16Zodra Seron de berghelling van Bet-Choron had bereikt, ging Judas hem met een handjevol mannen tegemoet. 17Toen ze de legermacht zagen die tegen hen was uitgerukt, zeiden ze tegen Judas: ‘Wat kunnen wij met zo weinigen uitrichten tegen deze overmacht? We zijn moe en we hebben ook nog niets gegeten vandaag.’ 18Judas antwoordde hun: ‘Maar een kleine groep kan gemakkelijk een grote groep overmeesteren. Voor de hemel maakt het geen verschil of de redding door veel of door weinig mensen wordt gebracht. 19In oorlogen hangt de overwinning niet van aantallen soldaten af, maar van de kracht van de hemel. 20Onze vijand is vol overmoed en vol haat tegen de wet opgetrokken om ons en onze vrouwen en kinderen uit te roeien en onze bezittingen te roven, 21maar wij strijden voor ons leven en onze tradities. 22De hemel zal hen voor onze ogen verpletteren; jullie hebben niets van hen te vrezen.’ 23Meteen na deze woorden deed hij een verrassingsaanval, en Seron en zijn legermacht werden volkomen verpletterd. 24Ze achtervolgden hem van de berghelling van Bet-Choron tot aan de vlakte. Bijna achthonderd van Serons mannen sneuvelden, de rest vluchtte naar het land van de Filistijnen. 25Van toen af aan was men beducht voor Judas en zijn broers; de volken om hen heen leefden nu in angst. 26Ook de koning hoorde van Judas, en verhalen over zijn verzet deden bij elk volk de ronde.
27Het nieuws van deze gebeurtenissen wekte de woede van Antiochus op. Hij gaf bevel alle strijdkrachten van zijn rijk samen te trekken tot één reusachtig leger. 28Vervolgens opende hij zijn schatkist, betaalde de strijdkrachten een jaar soldij uit en droeg hun op zich paraat te houden. 29Maar algauw merkte hij dat het geld in de schatkist opraakte; vanwege de rampzalige opstand die hij had uitgelokt met de afschaffing van de eeuwenoude tradities waren de belastinginkomsten van het land geslonken. 30Hij vreesde dat hij, zoals al meer dan eens was voorgekomen, niet genoeg zou hebben voor de dagelijkse kosten, laat staan voor de geschenken die hij, meer nog dan zijn voorgangers, tot dan toe met gulle hand had uitgedeeld. 31Ten einde raad besloot hij naar Perzië te gaan en daar belasting te innen om de schatkist weer te vullen. 32Lysias, een geëerd lid van de koninklijke familie, belastte hij tot zijn terugkeer met het bestuur over het rijk tussen de Eufraat en de Egyptische grens; 33ook de opvoeding van zijn zoon Antiochus vertrouwde hij aan hem toe. 34Hij gaf hem het bevel over de helft van de strijdkrachten en over de olifanten, en droeg hem op al zijn plannen uit te voeren: hij moest troepen op de inwoners van Judea en Jeruzalem afsturen 35om de legermacht van Israël uit te schakelen en het verzet van de mensen die nog in Jeruzalem woonden te breken. Hij moest iedere herinnering aan hen uitwissen, 36hun gebied met vreemdelingen bevolken en het land onder hen verdelen. 37Met de andere helft van de troepen vertrok de koning in het jaar 147 uit Antiochië, de hoofdstad van zijn rijk, stak de Eufraat over en trok door de oostelijke provincies.
38Ptolemeüs, de zoon van Dorymenes, en Nikanor en Gorgias, dappere mannen uit de kring van vertrouwelingen van de koning, werden door Lysias uitgekozen 39en met veertigduizend soldaten en zevenduizend ruiters naar Judea gestuurd om het land te verwoesten, zoals de koning had bevolen. 40Met heel dat leger rukten ze uit en ze sloegen in de vlakte bij Emmaüs hun kamp op. 41De kooplieden van die streek hoorden ervan en kwamen met grote hoeveelheden zilver en goud en met voetboeien naar het legerkamp om de Israëlieten als slaven op te kopen. Het Syrische leger werd versterkt door troepen uit Idumea en het land van de Filistijnen.
Judas overwint Gorgias
42Judas en zijn broers beseften dat de situatie nijpend werd nu in hun gebied vijandelijke troepen gelegerd waren, en toen zij hoorden dat de koning bevel had gegeven hun volk volledig uit te roeien, 43zeiden ze tegen elkaar: ‘We moeten ons volk uit zijn ellende bevrijden, we moeten strijden voor ons volk en het heiligdom.’ 44Ze verzamelden zich om zich op te maken voor de strijd, en ze baden en smeekten om ontferming en mededogen.
45Jeruzalem was verlaten als een woestijn,
geen bewoner ging zijn poorten nog in of uit.
De tempel was vertrapt,
vreemdelingen verschansten zich in de citadel,
vreemde volken bewoonden de stad.
Jakob kende geen vreugde meer,
fluit en citer zwegen.
46Ze kwamen bijeen in Mispa, in de buurt van Jeruzalem, omdat Mispa vroeger een plaats van gebed voor Israël was geweest. 47Ze vastten die dag, trokken een boetekleed aan, wierpen stof over hun hoofd en scheurden hun kleren. 48Zoals andere volken voor een aanwijzing hun godenbeelden raadplegen, zo openden zij de wetsrol. 49Ze hadden de priesterlijke gewaden, de eerste opbrengst van de nieuwe oogst en de tienden meegenomen en riepen de nazireeërs bijeen die hun gelofte volbracht hadden. 50Ze riepen luid naar de hemel: ‘Waar moeten wij deze mensen en deze dingen in veiligheid brengen? 51Uw tempel is onder de voet gelopen en ontwijd, uw priesters zijn vernederd en in rouw gedompeld. 52En nu hebben vreemde volken zich aaneengesloten om ons te vernietigen. U weet wat ze met ons van plan zijn. 53Hoe kunnen wij ons tegen hen teweerstellen als u ons niet helpt?’ 54Daarna bliezen ze op de trompetten en schreeuwden luid. 55Vervolgens stelde Judas leiders aan over het volk, bevelhebbers over duizend, honderd, vijftig en tien man. 56En zoals de wet voorschrijft liet hij iedereen naar huis gaan die een huis aan het bouwen was, zou gaan trouwen, een wijngaard had geplant of die het aan moed ontbrak. 57Het leger vertrok en sloeg zijn kamp op ten zuiden van Emmaüs. 58Judas zei: ‘Bereid je voor en vat moed! Zorg ervoor dat je morgenochtend gereed bent om de strijd aan te gaan met de vijand die zich verzameld heeft en ons en onze tempel wil vernietigen. 59We kunnen beter sterven in de strijd dan te moeten aanzien welk onheil ons volk en het heiligdom treft. 60Zoals de hemel het wil, zo zal het gebeuren.’