De dood van Menelaüs
1In het jaar 149 kwam Judas en zijn mannen ter ore dat Antiochus Eupator met een groot leger onderweg was naar Judea, 2samen met zijn voogd, de regent Lysias. Elk van beiden beschikte over een Griekse strijdmacht van honderdtienduizend man voetvolk, drieënvijftighonderd ruiters, tweeëntwintig olifanten en driehonderd wagens met messen aan de wielen. 3Menelaüs had zich bij hen aangesloten. De valsaard sterkte Antiochus in zijn voornemen, niet met het welzijn van het vaderland voor ogen, maar in de hoop daardoor met het bestuur van zijn land belast te blijven. 4Maar de hoogste koning liet Antiochus in woede tegen deze verrader ontsteken. Nadat Lysias Menelaüs had aangewezen als veroorzaker van alle ellende, beval Antiochus dat hij naar Berea gevoerd moest worden om op de daar gebruikelijke manier te worden terechtgesteld. 5Er stond in Berea een vijftig el hoge toren vol as, met erboven een trechtervormige stellage die in de as uitmondde. 6Wie zich schuldig maakte aan tempelroof of een andere zeer ernstige wandaad, werd in die trechter geduwd en vond op die manier de dood. 7Zo verging het ook de wetsovertreder Menelaüs. Hij werd niet begraven 8maar vond de dood in de as, een passende straf voor iemand die zo veel vergrijpen had gepleegd tegen het altaar, waarvan het vuur en de as heilig zijn.
Judas verslaat Antiochus Eupator
9Antiochus trok op met de barbaarse bedoeling de Joden nog wreder te behandelen dan onder zijn vader het geval was geweest. 10Toen Judas hiervan hoorde, droeg hij het volk op de Heer dag en nacht aan te roepen om hem te vragen of hij hun opnieuw te hulp wilde komen. 11Weer immers dreigden ze te worden beroofd van hun wet, hun vaderland en hun heilige tempel. De Heer kon toch niet toestaan dat zijn volk, dat nog maar zo kort geleden het gewone leven had kunnen hervatten, nu weer die verdorven volken in handen zou vallen. 12Eensgezind baden allen drie dagen lang tot de barmhartige Heer, waarbij ze jammerden, vastten en in het stof neerbogen. Daarna sprak Judas hen bemoedigend toe en beval hij hun zich gereed te houden. 13Na een afzonderlijk beraad met de oudsten besloot hij uit te rukken en de zaak met Gods hulp te beslechten voordat het leger van de koning Judea zou binnenvallen om de stad in te nemen.
14Nadat hij de beslissing dus in handen van de schepper van de wereld had gelegd, sloeg hij in de buurt van Modeïn zijn kamp op en spoorde hij zijn mannen aan om dapper, op leven en dood, te strijden voor wet, tempel, stad, vaderland en het recht op zelfbeschikking. 15Na zijn manschappen de strijdkreet ‘God overwint!’ te hebben gegeven, overviel hij met een keur van dappere jongemannen bij nacht het koninklijk kwartier. In het kamp doodden ze ongeveer tweeduizend man en velden ze bovendien de grootste olifant en zijn drijver. 16-17Zo zaaiden ze in het hele kamp paniek en verwarring en konden ze ten slotte dankzij de bescherming die de Heer aan Judas had geboden, bij het aanbreken van de ochtend zegevierend het kamp verlaten.
18Nu de koning een voorproefje had gekregen van de strijdlust van de Joden, probeerde hij hun steden door middel van list te veroveren. 19Hij trok op tegen Bet-Sur, een sterke Joodse vesting, werd teruggedreven, deed opnieuw een aanval, maar werd weer verslagen. 20Intussen zorgde Judas ervoor dat de bevolking van de belegerde stad bevoorraad werd. 21Rodokus, iemand uit het Joodse leger, speelde geheime inlichtingen aan de vijand door, maar werd opgespoord, gegrepen en ter dood gebracht. 22De koning knoopte voor een tweede keer onderhandelingen aan met de inwoners van Bet-Sur, en nu aanvaardden zij het vredesverdrag dat hij hun aanbood. Hij brak het beleg op, trok weg 23en deed een rechtstreekse aanval op het leger van Judas, maar werd verslagen.
Filippus was in Antiochië gebleven om de staatszaken te behartigen. Toen Antiochus vernam dat Filippus hem ontrouw was geworden, was hij zo ontdaan dat hij zich bereid verklaarde op de voorwaarden van de Joden in te gaan. Hij riep hen bij zich, beloofde onder ede al hun rechtmatige eisen in te willigen en bekrachtigde dit in een verdrag. Om zijn goede gezindheid tegenover de heilige plaats te laten blijken, bracht hij een offer en betoonde hij eer aan de tempel. 24Hij ontving de Makkabeeër en benoemde Hegemonides tot gouverneur over het gebied tussen Ptolemaïs en Gerar. 25De inwoners van Ptolemaïs voelden zich door dit verdrag echter tekortgedaan. Toen de koning een bezoek bracht aan Ptolemaïs, eiste de bevolking op hoge toon dat de overeenkomst ongedaan zou worden gemaakt. 26Lysias beklom het spreekgestoelte en hield een gloedvol betoog, waarmee hij erin slaagde zijn gehoor te kalmeren, milder te stemmen en ten slotte te overtuigen. Daarop vertrok hij naar Antiochië.
Zo verliepen de aanval en de terugtocht van de koning.