Het oordeel van de HEER
1Dit zegt de HEER:
De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank.
Waar zouden jullie een huis voor mij kunnen bouwen?
En wat zou mij als rustplaats dienen?
2Dit alles heb ik met eigen handen gemaakt,
zo is dit alles ontstaan – spreekt de HEER.
Toch sla ik acht op wie verdrukt wordt,
op mensen met een gebroken geest,
op ieder die huivert voor mijn woorden.
3Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt,
wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt,
wie een graanoffer brengt mét het bloed van een zwijn,
wie wierook brandt als deel van het graanoffer
maar tegelijk een afgod looft –
zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest
en van zulke gruwelijkheden geniet,
4zo zal ik kiezen hoe ik hem zal kwellen,
zijn grootste angsten laat ik uitkomen.
Want ik heb geroepen, maar niemand gaf antwoord,
ik heb gesproken, maar zij luisterden niet;
zij deden wat slecht is in mijn ogen,
en zij verkozen wat ik niet wil.
5Luister naar de woorden van de HEER,
jullie die voor zijn woorden huiveren.
Er wordt gezegd door jullie volksgenoten,
die jullie haten en verstoten:
‘Dankzij ons staat de HEER in aanzien.
Toon ons dan eens hoe blij je bent.’
Maar zij zullen zelf te schande staan.
6Er klinkt tumult in de stad,
een luide stem uit de tempel:
het is de stem van de HEER,
die zijn vijanden vergeldt naar hun daden.
7Nog voor Sion weeën heeft, moet ze bevallen;
voor de barensnood over haar komt,
brengt ze een zoon ter wereld.
8Wie heeft ooit zoiets gehoord?
Wie heeft ooit zoiets gezien?
Kan een land in één dag worden gebaard,
kan een volk in één keer worden geboren?
Maar Sion baart haar kinderen
terwijl de weeën net begonnen zijn.
9Zou ik de moederschoot openen
en niet laten baren? – zegt de HEER.
Of zou ik laten baren
en de schoot gesloten houden? – zegt jullie God.
10Laat allen die Jeruzalem liefhebben
zich met haar verheugen en juichen om haar,
laat allen die om haar treuren
nu samen met haar jubelen.
11Aan haar vertroostende moederborst
zullen jullie drinken en verzadigd worden,
haar rijke, volle borsten
zullen je zogen en verkwikken.
12Want dit zegt de HEER:
Ik laat de vrede als een rivier naar haar toe stromen,
de rijkdom van alle volken als een overlopende beek,
en jullie zullen ervan drinken.
Je zult op de heup gedragen worden
en worden gewiegd op haar schoot.
13Zoals een moeder haar zoon troost,
zo zal ik jullie troosten;
in Jeruzalem zul je troost vinden.
14Wat jullie daar zien, zal je hart verblijden,
je botten zullen gedijen als het jonge groen.
De HEER zal zijn dienaren zijn macht tonen
en zijn vijanden zijn verbolgenheid.
15De HEER zal komen in een vuur,
met zijn wagens als een wervelstorm.
Hij komt zijn toorn uitvieren in vlammen,
zijn dreiging in een vuurgloed.
16De HEER zal over al wat leeft
een oordeel vellen, te vuur en te zwaard,
en tallozen worden door hem doorboord.
17Zij die zich wijden en reinigen
om zich naar de tuinen te begeven,
iemand uit de kring achterna,
en zij die vlees van zwijnen en muizen
of ander onrein gedierte eten,
samen zullen zij ten onder gaan – spreekt de HEER.
18Want ik ken hun daden en hun gedachten.
De tijd is gekomen om alle landen en volken bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien. 19Ik zal onder hen een teken verrichten: sommigen zal ik sparen en naar vreemde volken sturen – naar Tarsis, Pul en Lydië, volken van boogschutters, naar Tubal en Griekenland, naar de verste eilanden, waar mijn faam nog niet is doorgedrongen en mijn luister nog niet is gezien – en zij zullen mijn majesteit tegenover al deze volken verkondigen. 20Uit alle volken zullen zij jullie ballingen terugbrengen – zegt de HEER –, met paarden en wagens, met overhuifde wagens, op muildieren en kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, als een offer voor de HEER, net zoals de Israëlieten hun offers in rein vaatwerk naar de tempel van de HEER brengen. 21Zelfs zal ik sommigen van hen aanstellen als priester of Leviet – zegt de HEER.
22Zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die ik maak zullen voortbestaan – spreekt de HEER –, zo zullen jullie naam en jullie nageslacht voortbestaan. 23Elke nieuwemaan en elke sabbat opnieuw zal alles wat leeft hierheen komen om zich voor mij neer te buigen – zegt de HEER. 24Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.