2Koning Sichon van de Amorieten, die in Chesbon zetelde. Hij heerste vanaf Aroër aan de rand van het Arnondal, beter gezegd, vanaf de middenloop van de Arnon, tot aan het dal van de Jabbok, dat de grens met het land van de Ammonieten vormde. Zijn gebied omvatte de ene helft van Gilead 3en dat deel van de Jordaanvallei dat zich vanaf de oostkant van het Meer van Kinneret uitstrekte tot aan de oostkant van de Zoutzee, ofwel de Dode Zee, tot aan Bet-Hajjesimot. Verder liep het in zuidelijke richting tot aan de rotskloven van de Pisga, 4die een natuurlijke grens vormden.
7Daarna veroverde Israël onder aanvoering van Jozua het gebied ten westen van de Jordaan, van Baäl-Gad in de Libanonvallei tot aan de Kale Bergen, die oplopen naar Seïr. Jozua gaf Israël dit gebied in bezit volgens de indeling in stammen. 8Het omvatte het bergland, het heuvelland, de westkant van de Jordaanvallei, de streek van de rotskloven, de woestijn en de Negev. Dit waren de gebieden van de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten. Israël versloeg de volgende koningen: 9die van Jericho, Ai (dat vlak bij Betel ligt), 10Jeruzalem, Hebron, 11Jarmut, Lachis, 12Eglon, Gezer, 13Debir, Geder, 14Chorma, Arad, 15Libna, Adullam, 16Makkeda, Betel, 17Tappuach, Chefer, 18Afek en de koning van de Saronvlakte, 19die van Madon, Hasor, 20Simron-Meron, Achsaf, 21Taänach, Megiddo, 22Kedes, Jokneam (bij de Karmel), 23Dor (in het kustgebied van die stad), Goïm (in Galilea) 24en Tirsa. In totaal eenendertig koningen.