Omgang met rijken
1Wie met pek omgaat wordt ermee besmet,
wie met een hooghartig mens omgaat wordt aan hem gelijk.
2Til geen gewicht dat te zwaar voor je is,
ga niet om met iemand die sterker en rijker is dan jij.
Waarom zou een aarden pot met een ketel omgaan?
De pot krijgt een duw en breekt.
3Een rijke handelt onrechtvaardig, en maakt nog ophef ook,
een arme wordt onrecht gedaan, en hij moet zich ook nog verontschuldigen.
4Als je een rijke tot nut bent profiteert hij van je,
als je tekortschiet laat hij je links liggen.
5Als je iets bezit blijft hij bij je,
hij zuigt je uit, dat deert hem niet.
6Heeft hij je nodig, dan misleidt hij je:
met een glimlach geeft hij je hoop
en vriendelijk vraagt hij: ‘Wat kan ik voor je doen?’
7Hij overlaadt je met lekkernijen,
tot het moment komt dat hij je plundert,
tot twee, tot drie keer toe.
Ten slotte drijft hij de spot met je,
en komt hij je nog eens tegen,
dan laat hij je links liggen
en schudt meewarig zijn hoofd.
8Pas op dat je niet wordt misleid,
laat je niet door je blindheid vernederen.
9Als een machtig man je uitnodigt,
stel je dan terughoudend op,
des te sterker zal hij aandringen.
10Val niet bij hem binnen,
want hij zou je afwijzen.
Blijf ook niet op grote afstand,
want hij zou je vergeten.
11Probeer niet als gelijke met hem te praten,
vertrouw zijn vele woorden niet,
want met al zijn gepraat stelt hij je op de proef,
terwijl hij glimlacht probeert hij je uit.
12Wie jou met woorden overspoelt is onbarmhartig,
hij bespaart je evenmin ellende en gevangenschap.
13Pas op, wees spaarzaam met je woorden,
elk moment kun je ten onder gaan.
14Hoor je dit alles in je slaap, ontwaak dan,
bemin de Heer je leven lang,
roep hem aan, opdat je wordt gered.
15Elk levend wezen houdt van zijn gelijke,
ieder mens bemint zijn medemens.
16Alles wat leeft sluit zich bij zijn soortgenoten aan,
een mens hecht zich aan zijn gelijke.
17Waarom zou een wolf omgaan met een lam?
Een zondaar gaat niet om met een vroom mens.
18Hoe kan er vrede zijn tussen een hond en een hyena,
tussen een arme en een rijke?
19De wilde ezels in de steppe zijn de prooi van leeuwen,
de armen zijn de weidegronden van de rijken.
20Nederigheid is de hoogmoedige een gruwel,
de arme is een gruwel voor de rijke.
21Een rijke hoeft maar te wankelen,
en zijn vrienden ondersteunen hem.
Als een arme valt,
geven zijn vrienden hem nog een trap na.
22Als een rijke struikelt helpen velen hem,
zegt hij ongepaste dingen, dan praat men het goed.
Als een arme struikelt krijgt hij verwijten,
geeft hij blijk van inzicht, dan wordt er niet naar hem geluisterd.
23Als een rijke spreekt zwijgt iedereen,
en wat hij zegt wordt opgehemeld.
Als een arme spreekt zegt men: ‘Wie is dat?’
Als hij struikelt krijgt hij ook nog een duw.
Omgang met rijkdom
24Rijkdom waaraan geen zonde kleeft is goed,
goddelozen beweren dat armoede slecht is.
25Het gezicht van een mens weerspiegelt zijn hart,
in het goede en het kwade.
26Een gelukkig hart herken je aan een vrolijk gezicht,
het maken van spreuken is de vrucht van moeizaam gepeins.