Standvastig in beproevingen
1Mijn kind, als je de Heer wilt dienen,
bereid je dan voor op beproevingen.
2Houd het rechte spoor, wees standvastig
en word niet ongeduldig in tijden van tegenspoed.
3Houd je stevig aan hem vast en laat hem niet los,
dan word je aan je levenseinde beloond.
4Aanvaard alles wat je overkomt
en wees ook geduldig wanneer je wordt vernederd.
5Want goud wordt in het vuur getoetst,
in de oven van vernedering test God de mens die hij aanvaardt.
Wanneer je ziek bent of armoede lijdt, vertrouw dan op hem.
6Geloof in hem, dan zal hij je helpen,
bewandel rechte wegen en vestig op hem je hoop.
7Jij die ontzag voor de Heer hebt,
zie uit naar zijn ontferming en wijk niet af,
dan val je niet.
8Jij die ontzag hebt voor de Heer,
vertrouw op hem,
dan valt je loon je niet uit handen.
9Jij die ontzag hebt voor de Heer,
hoop op het goede, op ontferming en eeuwige vreugde,
want eeuwige vreugde is het loon dat hij je schenkt.
10Kijk naar de generaties van vroeger:
Was er ook maar iemand die op de Heer vertrouwde en werd teleurgesteld?
Was er ook maar iemand die volhardde in ontzag voor hem en niet werd gehoord?
Was er ook maar iemand die hem aanriep en onopgemerkt bleef?
11De Heer heeft immers medelijden en ontfermt zich,
vergeeft zonden en redt in tijden van verdrukking.
12Wee de laffe harten en de slappe handen,
de zondaar die twee paden bewandelt.
13Wee het wankelmoedig hart,
want het heeft geen vertrouwen;
daarom wordt het niet beschermd.
14Wee jullie die niet langer volharden,
wat zul je doen als God je opzoekt?
15Wie ontzag heeft voor de Heer
verzet zich niet tegen zijn woorden,
wie hem bemint volgt zijn wegen.
16Wie ontzag heeft voor de Heer
wil hem welgevallig zijn.
Wie hem bemint leeft volledig vanuit de wet.
17Wie ontzag heeft voor de Heer
houdt zijn hart bereid en vernedert zich voor hem.
18‘We vallen liever in handen van de Heer
dan in handen van mensen,
want zijn ontferming is zo groot als zijn majesteit.’