Lees verschillende vertalingenLees verschillende vertalingen
Vergelijk verschillende vertalingenVergelijk verschillende vertalingen
Maak uw notitiesMaak uw notities
Kopieer en markeer BijbeltekstenKopieer en markeer Bijbelteksten
Uitproberen
Tobit 10
De terugkeer van Tobias
1Tobit telde de dagen die nog moesten verstrijken tot Tobias van zijn reis zou terugkeren. Toen ze voorbij waren en zijn zoon er nog niet was, 2zei hij: ‘Hij wordt daar misschien opgehouden, of misschien is Gabaël gestorven en kan hij bij niemand het geld innen.’ 3Toch begon hij zich zorgen te maken. 4Maar Anna zei: ‘Mijn kind leeft niet meer, hij is omgekomen,’ en ze barstte uit in jammerklachten over haar zoon en begon te huilen. 5‘Ach jongen,’ snikte ze, ‘waarom heb ik je op reis laten gaan. Je bent het licht van mijn ogen.’ 6‘Stil nu maar,’ zei Tobit, ‘denk nu niet meteen het ergste. Hij maakt het goed. Ze zijn beslist door het een of ander opgehouden. Hij heeft een uitermate betrouwbare reisgenoot, iemand van ons eigen volk. Wees niet verdrietig, lieve vrouw, hij komt vast en zeker snel terug.’ 7Maar Anna voer tegen hem uit: ‘Wees liever zelf stil, en maak me niets wijs. Mijn kind is dood.’ Toch ging ze elke dag naar buiten en keek de weg af waarover haar zoon was afgereisd, en niemand kon haar weerhouden. Pas bij zonsondergang ging ze weer naar binnen, en ze huilde en jammerde dan de hele nacht, zonder in slaap te kunnen komen.
Raguel had gezworen dat het bruiloftsfeest van zijn dochter veertien dagen zou duren. Die waren intussen voorbij. Tobias ging naar hem toe met het verzoek: ‘Vader, laat me nu vertrekken. Het kan niet anders of mijn vader en moeder hebben de hoop opgegeven dat ze me ooit nog zullen zien. Daarom vraag ik u: laat me naar mijn vader gaan. Ik heb u verteld in wat voor toestand ik hem heb achtergelaten.’ 8‘Tobias, mijn zoon,’ antwoordde Raguel, ‘waarom blijf je niet bij ons. Ik stuur wel boden naar je vader om hem te vertellen hoe het met je gaat.’ 9Maar Tobias zei: ‘Nee, ik smeek u: laat me nu weer naar mijn vader gaan.’ 10Toen vertrouwde Raguel Sara aan Tobias toe en gaf hij hem de helft van zijn bezit: slaven en slavinnen, runderen en schapen, ezels en kamelen, kleding, zilver en vaatwerk. 11Hij nam afscheid van hen beiden en wenste hun alle goeds. Terwijl hij Tobias omhelsde zei hij: ‘Vaarwel jongen, heb een voorspoedige reis. Moge de Heer van de hemel jou en je vrouw Sara een gelukkig leven geven. Ik hoop dat ik voor mijn dood jullie kinderen nog mag zien.’ 12En tegen zijn dochter zei hij: ‘Ga naar je schoonouders en beschouw hen vanaf nu als je eigen ouders. Het ga je goed, dochter. Ik hoop zolang ik leef niets dan goeds over je te horen.’ Met deze afscheidswoorden liet hij hen vertrekken. Edna zei tegen Tobias: ‘Lieve jongen, lieve zoon, moge de Heer je veilig en wel naar huis brengen. Ik hoop voor mijn dood jullie kinderen nog te zien. Ten overstaan van de Heer vertrouw ik je mijn dochter toe. Doe haar nooit verdriet. Het ga je goed, zoon. Vanaf nu ben ik je moeder en is Sara je vrouw. Moge de Heer ons allemaal een voorspoedig leven geven.’ Ze kuste Tobias en Sara en wenste hun een voorspoedige reis.
13Zo nam Tobias afscheid van Raguel: gezond en opgetogen. Hij prees de Heer van de hemel en de aarde, de koning van de wereld, omdat hij zijn reis had doen slagen. Hij zei tegen zichzelf: Je moet je schoonouders altijd in ere houden.