1Dit is er gebeurd: Ik woonde in mijn prachtige paleis en had geen zorgen. 2Maar op een keer kreeg ik een angstige droom. Ik raakte erg in de war van wat ik gedroomd had.
Daniël moet de droom uitleggen
3Daarom liet ik alle wijze mannen uit Babylonië bij mij komen om mijn droom uit te leggen. 4Toen ze er waren, vertelde ik hun mijn droom. Maar niemand kon zeggen wat die droom betekende.
5Als laatste kwam Daniël. Hij wordt ook wel Beltesassar genoemd, naar mijn eigen god. De heilige goden hebben hem bijzondere kennis gegeven. Ik vertelde hem mijn droom. 6Ik zei tegen hem: ‘Daniël, jij bent wijzer dan alle anderen. Ik weet dat de heilige goden jou bijzondere kennis gegeven hebben. Niets is voor jou geheim. Zeg mij dan wat mijn droom betekent.
De koning vertelt zijn droom
7Terwijl ik sliep, had ik de volgende droom. Ik zag een hoge boom midden op de aarde staan. 8De boom werd steeds groter en sterker. Hij werd zo hoog als de hemel. Overal op aarde was de boom te zien. 9Zijn bladeren waren prachtig en hij gaf veel vruchten, genoeg voor iedereen. De dieren vonden schaduw onder de boom, en de vogels maakten nesten in de takken. Alles wat leefde, kon van de vruchten van de boom eten.
10De droom ging verder. Ik zag een heilige engel uit de hemel naar beneden komen. 11Hij riep: ‘Hak die boom om. Breek de takken af, haal het blad eraf en gooi de vruchten weg. Jaag de dieren onder de boom weg, en jaag ook de vogels van de takken. 12Maar laat een klein stuk van de boomstam staan. Zet hem vast in het gras met een ketting van ijzer en brons.
Laat de boomstam ’s nachts buiten, ook al is het koud en nat. Hij moet gras eten, net als de wilde dieren. 13Hij zal niet langer denken als een mens, maar hij zal denken als een dier. Dat zal zeven jaar duren.
14De heilige engelen hebben dat besluit genomen. Alle mensen moeten namelijk begrijpen dat de allerhoogste God over alles regeert. Hij bepaalt wie koning mag zijn. Hij kan iedereen koning maken. Zelfs iemand die onbelangrijk is.’’
Daniël schrikt van de droom
15Toen zei ik tegen Daniël: ‘Dat heb ik allemaal in mijn droom gezien. Maar wat betekent mijn droom? De wijze mannen in mijn koninkrijk konden de droom niet uitleggen. Maar de heilige goden hebben jou bijzondere kennis gegeven. Jij kunt het wel!’
16Daniël schrok en wist niet wat hij moest zeggen. Maar ik zei tegen hem: ‘Wees niet bang, Daniël. Wat vind je van mijn droom? Wat betekent die?’
Daniël legt de droom uit
Toen zei Daniël: ‘Ach koning, uw droom betekent niet veel goeds. 17U zag een boom die steeds groter en sterker werd. Hij werd zo hoog als de hemel en hij was overal op aarde te zien. 18Zijn bladeren waren prachtig. De boom gaf veel vruchten, genoeg voor iedereen. De dieren lagen onder de boom en de vogels leefden tussen de takken. 19Die boom, dat bent u, koning! U bent machtig en sterk. Uw macht is groot, u regeert over de hele aarde.
20U zag ook een heilige engel uit de hemel komen. Die zei: ‘Hak die boom om! Vernietig hem! Maar laat een klein stuk van de boomstam staan. Zet de stam vast in het gras met een ketting van ijzer en brons. Laat hem ’s nachts buiten, ook al is het koud en nat. Laat hem leven zoals de wilde dieren. Dat zal zeven jaar duren.’’
21Daniël zei: ‘Dat betekent, koning, dat de allerhoogste God het volgende over u heeft besloten. 22Geen mens wil straks nog iets met u te maken hebben. U moet bij de dieren leven, en gras eten als een koe. U zult ’s nachts buiten zijn, ook al is het koud en nat. Dat duurt zeven jaar. Dan zult u begrijpen dat de allerhoogste God over alles regeert, ook over koningen. Hij beslist zelf aan wie hij macht geeft.
23De engel zei dat er nog een klein stuk van de boomstam moest blijven staan. Dat betekent dat u weer koning kunt worden. Maar alleen als u toegeeft dat God alle macht heeft. 24Daarom hoop ik dat u de volgende raad wilt aannemen, koning. Doe voortaan wat God van u vraagt, doe geen slechte dingen meer. Wees goed voor de armen en geef hun wat ze nodig hebben. Dan zult u nog lang gelukkig zijn.’
De droom komt uit
25Alles wat ik toen gedroomd heb, is ook gebeurd. 26Een jaar later wandelde ik op het platte dak van mijn paleis in Babel. 27Ik keek om me heen en riep: ‘Wat is Babel toch een geweldige stad! Alles heb ik zelf laten bouwen. Kijk toch eens: echt een stad die past bij een beroemde koning zoals ik!’
28Terwijl ik nog aan het praten was, hoorde ik een stem uit de hemel: ‘Luister, Nebukadnessar, jij zult niet langer koning zijn. 29Geen mens wil nog iets met jou te maken hebben. Je moet bij de dieren leven, en gras eten als een koe. Dat zal zeven jaar duren. Dan zul je begrijpen dat de allerhoogste God over alles regeert. Hij geeft macht aan wie hij wil.’
30Op dat ogenblik gebeurde met mij precies wat er gezegd was. Niemand wilde nog iets met mij te maken hebben. Ik begon gras te eten als een koe. Ik was ’s nachts buiten, ook al was het koud en nat. Mijn haar werd even lang als de veren van een adelaar. Mijn nagels groeiden door. Mijn handen leken op de poten van een vogel.
De koning krijgt zijn verstand terug
31Zeven jaren gingen voorbij. Toen keek ik omhoog naar de hemel. Op dat moment werd ik weer beter. Ik dankte de allerhoogste God, want hij verdient alle eer. Hij is de God die eeuwig leeft. Hij is koning en regeert voor altijd. 32De mensen op aarde zijn onbelangrijk. De grote God doet met mensen wat hij wil, net zoals met de engelen in de hemel. Hij laat zich door niemand tegenhouden en legt niet uit waarom hij iets doet.
33Toen ik beter was, werd ik weer koning. Ik werd weer belangrijk en de mensen hadden weer respect voor mij. Mijn hoogste en machtigste ambtenaren zochten mij weer op. Ik werd zelfs belangrijker en machtiger dan vroeger.
34Daarom geef ik alle eer aan God, de koning van de hemel. Alles wat hij doet, is goed. Wat hij ook beslist, hij heeft altijd gelijk. Sommige mensen vinden dat ze een hoge plaats verdiend hebben. Maar aan zulke mensen geeft hij juist een lage plaats.’