Juda en Tamar
Juda krijgt drie zonen
1In die tijd ging Juda weg bij zijn broers. Hij ging in Adullam wonen, bij een vriend die Chira heette. 2In Adullam ontmoette Juda een meisje uit Kanaän. Zij was een dochter van Sua.
Juda trouwde met haar, 3en ze werd zwanger. Ze kreeg een zoon, die Er genoemd werd. 4Toen ze weer een zoon kreeg, noemde ze hem Onan. 5En de derde zoon noemde ze Sela. Juda was in Kezib toen Sela geboren werd.
Tamar krijgt geen kinderen
6Juda had voor Er, zijn oudste zoon, een vrouw uitgekozen. Ze heette Tamar. 7Maar Er deed niet wat de Heer wilde. Daarom liet de Heer hem sterven.
8-9Toen zei Juda tegen Onan, zijn tweede zoon: ‘Nu moet jij met de vrouw van je broer trouwen en zorgen dat ze kinderen krijgt.’ Onan wist dat een kind van hem en Tamar niet zijn eigen kind zou zijn. Het zou gelden als een kind van Er. Maar dat wilde Onan niet. Daarom deed hij het volgende. Telkens als hij met Tamar sliep, liet hij zijn zaad op de grond terechtkomen.
10De Heer vond het slecht wat Onan deed. Daarom liet hij ook Onan sterven.
11Toen zei Juda tegen Tamar: ‘Je moet nu maar bij je vader gaan wonen, totdat Sela volwassen is.’ Hij dacht: Ik wil niet dat mijn zoon Sela ook sterft, net als zijn broers.
Toen ging Tamar weer bij haar vader wonen.
Tamar bedenkt een plan
12Na een tijd stierf de vrouw van Juda. Toen de rouwtijd voorbij was, ging Juda met zijn vriend Chira naar de stad Timna. Daar waren de knechten van Juda de schapen aan het scheren.
13-14Tamar wist dat Sela intussen volwassen was. Maar Juda had hem niet met haar laten trouwen. Toen ze hoorde dat haar schoonvader naar Timna ging, bedacht ze een plan. Normaal droeg ze kleren die pasten bij een weduwe. Maar nu trok ze andere kleren aan. Ook deed ze een sluier voor haar gezicht. Zo zou niemand haar herkennen. Daarna ging ze langs de weg naar Timna zitten, bij de zijweg naar Enaïm.
Tamar wordt zwanger van Juda
15-16Juda zag de vrouw zitten. Hij kon haar gezicht niet zien en dacht dat ze een hoer was. Hij wist niet dat het zijn schoondochter was. Hij ging naar haar toe en zei: ‘Ik wil seks met je.’ Zij zei: ‘Wat betaalt u ervoor?’ 17Juda zei: ‘Ik zal je een bokje sturen.’
Maar toen zei ze: ‘Dan wil ik wel een bewijs dat u het ook echt zult sturen.’ 18‘Goed,’ zei Juda, ‘wat wil je hebben?’ Ze zei: ‘Die ketting met uw naam, en uw stok.’ Juda gaf haar alles. Hij had seks met haar, en zij werd zwanger van hem.
19Daarna ging Tamar weer naar huis. Ze deed de sluier van haar gezicht en trok weer de kleren aan die ze normaal droeg.
Juda wil de vrouw betalen
20Juda vroeg aan zijn vriend Chira om een bokje naar de vrouw te brengen. Maar Chira kon de vrouw niet vinden. 21Hij vroeg aan de mensen daar in de buurt: ‘Waar is de hoer die laatst bij de weg naar Enaïm zat?’ De mensen zeiden: ‘Er is hier helemaal geen hoer geweest.’
22Chira ging terug naar Juda. Hij zei: ‘Ik heb haar niet kunnen vinden. De mensen daar zeggen dat er helemaal geen hoer geweest is.’ 23Juda zei: ‘Laat die vrouw mijn spullen dan maar houden. Ik heb geprobeerd het bokje te sturen, maar je hebt haar niet kunnen vinden. Laat verder maar, anders maken we ons nog belachelijk.’
Juda begrijpt dat hij fout geweest is
24Ongeveer drie maanden later vertelde iemand aan Juda: ‘Je schoondochter Tamar heeft zich als een hoer gedragen en nu is ze zwanger.’ Juda zei: ‘Breng haar de stad uit. Ze moet verbrand worden!’
25Maar toen Juda’s knechten Tamar kwamen halen, stuurde zij iemand naar Juda toe. Die man moest zeggen: ‘Tamar is zwanger van de man van wie deze dingen zijn. Kijk eens goed: van wie zijn deze ketting met die naam en van wie is deze stok?’
26Juda herkende zijn spullen. Hij zei: ‘Tamar is niet schuldig, maar ik wel. Want ik heb mijn zoon Sela niet aan haar gegeven.’ Juda sliep nooit meer met Tamar.
Tamar krijgt twee zonen
27Toen Tamar moest bevallen, kreeg ze een tweeling. 28Bij de bevalling stak één van de kinderen zijn hand naar buiten. De vroedvrouw deed een rode draad om zijn hand. Ze zei: ‘Deze kwam als eerste tevoorschijn.’ 29Maar het kind trok zijn hand weer terug en toen kwam eerst het andere kind. De vroedvrouw zei: ‘Wat een doorzetter ben jij!’ Dat kind werd Peres genoemd. 30Daarna kwam zijn broer, met de rode draad om zijn hand. Hij werd Zerach genoemd.