Regels over offers
Een priester moet rein zijn
1De Heer zei verder tegen Mozes: 2‘Zeg namens mij tegen Aäron en zijn zonen: ‘De priesters moeten de offers die de Israëlieten aan mij aanbieden, met respect behandelen. Anders beledigen ze mij. Ik ben de Heer.
3Een priester die onrein is, mag niet in de buurt van die offers komen. Als hij dat wel doet, mag hij niet meer bij mijn volk horen. Dat geldt voor altijd. Ik ben de Heer.
4-6Een priester die een huidziekte heeft of een ontsteking aan zijn penis, mag niet mee-eten van de offers. Pas als hij weer rein is, mag hij weer mee-eten.
Stel dat een priester in de buurt geweest is van het lichaam van een dode. Of mensen of dingen aangeraakt heeft die daarmee in contact geweest zijn. Dan is die priester onrein tot de avond. Hij mag pas mee-eten van de offers als hij zich gewassen heeft. Dat geldt ook voor een priester die een zaadlozing gehad heeft. En voor een priester die een klein onrein dier of een onreine man of vrouw aangeraakt heeft. 7Pas als de zon ondergegaan is, is de priester weer rein. Dan mag hij weer mee-eten van de offers. Want daar moet hij van leven.
8Een priester mag geen dieren eten die zomaar doodgegaan zijn, of die gedood zijn door een wild dier. Dan wordt hij onrein. Ik ben de Heer.
9Alle priesters moeten zich houden aan mijn regels. Ze moeten alles precies doen zoals ik het zeg. Anders zullen ze sterven. Ik ben de Heer, ik zorg ervoor dat priesters heilig zijn.
Alleen familieleden mogen mee-eten
10Iemand die geen familie van de priesters is, mag niet mee-eten van de offers. Ook mensen die op bezoek zijn, of voor een priester werken, mogen niet mee-eten. 11Maar een slaaf van een priester mag wel mee-eten, en ook de kinderen van die slaaf.
12Als een dochter van een priester trouwt met iemand die geen priester is, mag ze niet mee-eten van de offers. 13Maar stel dat haar man sterft of haar wegstuurt, en dat ze nog geen kinderen heeft. Dan hoort ze weer bij haar familie. Dan mag ze weer mee-eten, net als vroeger.
Mensen die geen familie van de priesters zijn, mogen dus niet mee-eten van de offers. 14Als iemand per ongeluk toch mee-eet, moet hij voor het eten betalen. Hij moet ook een boete betalen van 20 procent.
15Priesters moeten de offers die de Israëlieten aan mij aanbieden, met respect behandelen. 16Ze moeten ervoor zorgen dat gewone Israëlieten niet mee-eten van de offers. Anders zouden die Israëlieten schuldig zijn. Ik ben de Heer, ik zorg ervoor dat mensen heilig zijn.’’
Offerdieren moeten gezond zijn
17De Heer zei verder tegen Mozes: 18‘Zeg tegen Aäron, zijn zonen en de andere Israëlieten: ‘Nu volgen er regels over de dieren voor offers die helemaal verbrand moeten worden. Het maakt niet uit of iemand aan de Heer beloofd heeft om zo’n offer te brengen, of dat hij het offer vrijwillig brengt. Alle Israëlieten en alle vreemdelingen moeten zich aan die regels houden.
19Het offerdier moet een stier, een ram of een bok zijn. Het dier moet gezond zijn en mag geen gebreken hebben. Zo’n offer zal de Heer graag aannemen. 20Als een dier wel gebreken heeft, zal de Heer het offer niet aannemen.
21Die regels gelden ook voor offers bij een feestmaal. Het maakt niet uit of iemand aan de Heer beloofd heeft om dat offer te brengen, of dat hij het offer vrijwillig brengt. Het offerdier moet een koe, een schaap of een geit zijn. Het dier moet gezond zijn en mag geen gebreken hebben. Anders zal de Heer het offer niet aannemen.
22Dus een dier dat blind is, mag niet als offer verbrand worden op het altaar. Dat geldt ook voor een dier met een gebroken poot die niet goed genezen is. En ook een dier met een wond, een zweer of uitslag mag niet aangeboden worden aan de Heer.
23Stel dat iemand vrijwillig een offer brengt. Dan mag hij daarvoor wel een koe of een schaap met te lange of te korte poten gebruiken. Maar zo’n dier mag niet gebruikt worden voor een offer dat aan de Heer beloofd is. Dan zal de Heer het offer niet aannemen.
24-25Jullie mogen aan de Heer geen dier offeren waarvan de zaadballen afgesneden zijn. En ook geen dier waarvan de zaadballen beschadigd zijn. Ook niet als je het dier gekocht hebt van iemand uit een ander volk. Zulke dieren hebben een gebrek, en daarom mag je ze niet offeren aan de Heer. Hij zal zo’n offer niet aannemen.’’
Nog meer regels over offerdieren
26De Heer zei verder tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: 27‘Als er een koe, een schaap of een geit geboren wordt, moeten jullie het dier zeven dagen bij zijn moeder laten. Pas als het acht dagen of ouder is, zal ik het dier aannemen als offer.
28Een koe, een schaap of een geit mag niet op dezelfde dag geslacht worden als haar eigen jong.
29-30Als jullie een dier slachten voor een offer om mij te danken, moeten jullie het vlees nog dezelfde dag opeten. Er mag niets bewaard worden tot de volgende dag. Anders zal ik het offer niet aannemen. Ik ben de Heer.
De Heer is heilig
31Ik ben de Heer. Houd je aan mijn wetten en regels. 32Als jullie dat niet doen, dan beledigen jullie mij.
Jullie moeten laten zien dat ik heilig ben. Ik ben de Heer, ik zorg ervoor dat jullie heilig zijn. 33Ik heb jullie bevrijd uit Egypte. Zo heb ik laten zien dat ik jullie God ben. Ik ben de Heer.’’