Psalm 60
1Een gebed van David, een les. Voor de zangleider. Op de wijs van het lied ‘De lelie van de wet’.
2David sprak dit gebed uit toen hij oorlog voerde tegen de Arameeërs uit Naharaïm en Soba. Joab leidde het leger van David. Op de terugweg naar Israël versloeg hij in het Zoutdal 12.000 mannen uit Edom.
De koning bidt voor zijn volk
3God, u wilt ons niet meer zien!
U hebt ons alle kanten op gejaagd,
zo woedend bent u.
Laat het weer goed met ons gaan!
4U hebt de aarde laten beven.
U hebt ons land verwoest.
Laat het niet verdwijnen,
bouw het weer op!
5U hebt ons laten lijden,
u hebt ons zwaar gestraft.
6Roep ons nu weer bij elkaar.
Laat ons ontsnappen aan onze vijanden,
7red de mensen van wie u houdt.
Hoor ons gebed en help ons.
God geeft antwoord aan de koning
8God heeft in zijn tempel gesproken:
‘Ik zal je vijanden verslaan,
ik zal juichen om de overwinning.
Ik verover de stad Sichem,
ik neem het dal bij Sukkot weer in bezit.
9Het gebied Gilead zal weer van mij zijn,
en heel het gebied van de stam Manasse.
Ik zal heersen in Efraïm en Juda,
in heel Israël, van noord tot zuid.
10Ik zal ook Moab en Edom veroveren,
en de Filistijnen zullen voor mij juichen.’
De koning vraagt God om hulp
11-12God, u wilde ons niet meer zien,
maar help ons nu!
Ga met onze legers mee,
ga voor onze soldaten uit.
Breng ons naar het land Edom,
breng ons in de steden van de vijand!
13Bescherm ons tegen onze vijanden.
Mensen kunnen ons niet helpen,
14maar samen met u zijn we sterk.
U zult onze vijanden verslaan.