Saul in conflict met de profeet
1Saul heeft maar twee jaar van zijn bewind geregeerd met Gods gunst.
2Van de Israëlieten koos Saul er drieduizend uit. Tweeduizend man bleven bij hem in Mikmas en in het bergland van Betel; de andere duizend waren bij Jonatan te Gibea in Benjamin. De rest van het volk stuurde hij naar huis terug. 3In Gibea haalde Jonatan een gedenksteen van de Filistijnen omver en dat kwam de Filistijnen ter ore. Saul liet daarop in heel het land op de ramshoorn blazen, want hij vond dat de Hebreeërs het volgende moesten weten 4– en ook heel Israël kreeg dit nieuws te horen: Saul heeft een gedenksteen van de Filistijnen omvergehaald; Israël heeft zich nu wel bij de Filistijnen onmogelijk gemaakt. En het volk werd opgeroepen, Saul te volgen naar Gilgal.
5Nu trokken de Filistijnen hun troepen samen voor de oorlog tegen Israël. Ze beschikten over dertigduizend wagens, zesduizend ruiters en over een menigte soldaten zo talrijk als het zand aan het strand van de zee. Ze rukten op en legerden zich bij Mikmas ten oosten van Bet-Awen. 6Toen de Israëlieten zagen dat ze werden teruggedrongen, zochten ze een goed heenkomen in grotten, spelonken, rotskloven, steengroeven en droge putten. 7-8Maar de Hebreeërs staken de Jordaan over naar het land van Gad en Gilead. Saul bevond zich nog in Gilgal; daar wachtte hij volgens afspraak zeven dagen op Samuël. Alle soldaten die hem waren gevolgd, zaten in angst, en toen Samuël niet kwam opdagen, begonnen ze van Saul weg te lopen. 9Daarom beval hij: ‘Breng mij het brandoffer en de offers voor de heilige maaltijd.’ Hij droeg het brandoffer op 10en nauwelijks was hij ermee klaar, of daar kwam Samuël aan. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten.
11‘Wat hebt u gedaan?’ vroeg Samuël.
‘Ik zag dat de soldaten van me wegliepen,’ antwoordde Saul. ‘U kwam niet op de afgesproken tijd en de Filistijnen hadden hun troepen tegen Mikmas samengetrokken. 12Ik dacht bij mezelf: De Filistijnen zullen nu op mij afkomen in Gilgal, terwijl ik de Heer niet gunstig gestemd heb. Toen heb ik het erop gewaagd en zelf het brandoffer opgedragen.’
13‘U bent dwaas geweest,’ zei Samuël. ‘U hebt zich niet gehouden aan het gebod dat de Heer, uw God, u heeft opgelegd. Had u dat wel gedaan, dan had de Heer uw koningschap over Israël erfelijk gemaakt. 14Maar nu zal uw koningschap niet standhouden. De Heer heeft al een man naar zijn hart uitgezocht en hem tot vorst over zijn volk aangewezen, omdat u zich niet aan zijn gebod hebt gehouden.’
15Toen verliet Samuël Gilgal en ging weer naar Gibea in Benjamin. Intussen hield Saul appèl: het aantal soldaten dat zich bij hem bevond, bedroeg ongeveer zeshonderd. 16Saul en zijn zoon Jonatan lagen met hun soldaten te Geba in Benjamin, terwijl de Filistijnen gelegerd waren in Mikmas. 17Vanuit hun legerkamp gingen de Filistijnen in drie afdelingen op rooftocht: een afdeling richting Ofra in het land van Sual, 18een andere afdeling richting Bet-Choron en de derde in de richting van de heuvel die uitziet op het Seboïmdal, de kant van de woestijn op.
19Een smid was er in heel Israël niet te vinden. Want de Filistijnen hadden afgesproken erop toe te zien dat de Hebreeërs geen zwaarden of lansen maakten. 20De Israëlieten moesten dus naar de Filistijnen gaan voor het smeden van ploegscharen, hakken, bijlen en sikkels. 21De prijs was twee stukjes zilver voor ploegscharen, hakken, drietandige vorken en bijlen en voor het aanbrengen van ijzeren punten op stokken.
22Bij het uitbreken van de oorlog was er bij de soldaten van Saul en Jonatan dus geen zwaard of lans te vinden. Alleen Saul en zijn zoon Jonatan beschikten over deze wapens.
Jonatans heldendaad bij Mikmas
23Een afdeling van de Filistijnen had postgevat bij de bergpas van Mikmas.