De Filistijnen willen de verbondskist kwijt
1Toen de verbondskist van de Heer zeven maanden op Filistijns gebied was, 2ontboden de Filistijnen de priesters en de waarzeggers.
‘Wat moeten we beginnen met de verbondskist van de Heer?’ vroegen ze. ‘Laat ons weten hoe we hem moeten terugsturen naar de plaats waar hij thuishoort.’
3‘Als u de verbondskist van de God van Israël terugstuurt,’ antwoordden zij, ‘mag u hem niet zomaar laten terugkeren. U moet de God van Israël in ieder geval schadeloosstellen. Dan pas zult u genezen en te weten komen waarom hij u onder druk blijft zetten.’
4‘Waaruit moet die schadeloosstelling bestaan?’
‘Uit vijf gouden zweren en vijf gouden muizen, want zoveel Filistijnse stadskoningen zijn er en al hun steden hebben onder een en dezelfde plaag te lijden gehad, ook de stadskoningen. 5Maak dus modellen van uw zweren en van de muizen die uw land verwoesten, en breng daarmee hulde aan de God van Israël. Misschien zal hij dan de druk op u, uw goden en uw land verlichten. 6Waarom zou u zich koppig verzetten, zoals de Egyptenaren en de farao hebben gedaan? Want toen de God van Israël hun werkelijk zijn macht liet voelen, moesten zij de Israëlieten immers laten gaan? 7Zorg dus voor een nieuwe wagen en voor twee zogende koeien, die nog geen juk gedragen hebben. Span ze voor de wagen, maar haal de kalveren bij ze weg en breng die naar de stal. 8Zet de verbondskist van de Heer op de wagen, leg de gouden voorwerpen waarmee u hem schadeloosstelt, in een doos ernaast en laat de wagen dan zijn eigen weg gaan. 9Let goed op! Slaat hij de weg in naar het gebied waar de verbondskist thuishoort, naar Bet-Semes, dan is het de God van Israël die deze grote ramp over ons heeft gebracht. Zo niet, dan weten we dat niet hij ons geslagen heeft, maar dat het toeval was.’
10Deze raad volgden ze op. Ze haalden twee zogende koeien en spanden die voor een wagen; de kalveren hielden ze op stal. 11Op de wagen zetten ze de verbondskist en de doos met de modellen van de gouden muizen en gezwellen. 12De koeien gingen regelrecht in de richting van Bet-Semes en hielden al loeiend dezelfde weg aan zonder naar rechts of naar links af te slaan. De stadskoningen van de Filistijnen liepen achter ze aan, tot aan het gebied van Bet-Semes.
13De bevolking van Bet-Semes was in het dal bezig met het binnenhalen van de tarweoogst. Toen ze opkeken, ontdekten ze tot hun vreugde de verbondskist. 14De wagen bleef op het veld van Jozua uit Bet-Semes staan. Er lag daar een grote steen. Ze hakten het hout van de wagen tot brandhout en offerden daarop de koeien aan de Heer. 15Levieten hadden de verbondskist en de bijgevoegde doos met voorwerpen afgeladen en op de grote steen gezet. Die dag droegen de inwoners van Bet-Semes vele offers aan de Heer op, zowel brand- als vleesoffers. 16Toen de vijf stadskoningen van de Filistijnen dat hadden gezien, keerden ze nog dezelfde dag naar Ekron terug. 17De gouden gezwellen waarmee de Filistijnen de Heer schadeloos hadden gesteld, kwamen uit Asdod, Gaza, Askelon, Gat en Ekron, één namens elke stad. 18Het aantal gouden muizen stemde overeen met dat van de Filistijnse steden waarover de vijf stadskoningen het bewind voerden, de ommuurde steden zowel als de open dorpen. De grote steen waarop men de verbondskist had neergezet, ligt nog tot op de dag van vandaag in het veld van Jozua uit Bet-Semes.
19De Heer sloeg toe onder de burgers van Bet-Semes, omdat ze hadden gekeken naar de verbondskist. Hij doodde zeventig van de vijftigduizend inwoners. De burgers van Bet-Semes rouwden, omdat de Heer zo hard onder hen had toegeslagen. 20Ze zeiden: ‘Wie kan standhouden voor de Heer, die heilige God? Bij ons moet de verbondskist weg, maar naar wie?’ 21Ze stuurden boodschappers naar de inwoners van Kirjat-Jearim met het bericht: ‘De Filistijnen hebben de verbondskist van de Heer teruggebracht. Kunnen jullie hem komen halen?’