Geef naar het voorbeeld van Christus
1Broeders en zusters, wij willen u vertellen over de gunst die God heeft gegeven aan de gemeenten in Macedonië. 2Verdrukkingen hebben hen zwaar beproefd, maar zij vloeiden over van vreugde en ondanks hun bittere armoede was hun vrijgevigheid overstelpend. 3Ik verzeker u, ze hebben gegeven zoveel als ze konden, ja meer dan dat. 4Spontaan en dringend smeekten ze ons om de gunst, deel te mogen nemen aan de ondersteuning van de christenen in Judea. 5Het was meer dan wij verwachtten! Want eerst hebben zij zichzelf gegeven aan de Heer, en toen aan ons, met Gods wil. 6Daarom hebben wij Titus aangespoord, ook bij u dat liefdewerk dat hij al eerder begonnen was, tot een goed einde te brengen. 7U hebt alles in overvloed: geloof, welsprekendheid, kennis, ijver op allerlei gebied, de liefde die wij onder u hebben gewekt. Laat zien dat u ook overvloedig weet te geven bij dit liefdewerk.
8Ik zeg dat niet bij wijze van bevel; ik wil alleen de oprechtheid van uw liefde toetsen aan de ijver die anderen aan de dag hebben gelegd. 9U weet hoe goedgunstig onze Heer Jezus Christus is geweest: hij was rijk, maar hij is om u arm geworden, om door zijn armoede u rijk te maken.
10Ik geef u in deze kwestie een raad waarmee u uw voordeel kunt doen. U bent niet alleen als eersten met de uitvoering begonnen; u bent ook de eersten geweest die vorig jaar dat plan hebben opgevat. 11Maak dat werk dan af met dezelfde bereidheid als waarmee u het begonnen bent, en met de middelen waarover u kunt beschikken. 12Want als iemand wil geven, verwacht men dat hij geeft naar wat hij heeft, en niet naar wat hij niet heeft.
13Het is niet de bedoeling dat u, door anderen uitkomst te bieden, zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn. 14Op het ogenblik lenigt u met uw overvloed hun nood, zodat zij later met hun overvloed uw nood kunnen lenigen. Zo ontstaat er evenwicht 15in overeenstemming met het woord uit de Schrift:
Hij die meer had genomen,
had niet te veel,
en hij die minder had genomen,
had niet te weinig.
16Ik dank God dat hij Titus bezield heeft met een even grote ijver als ik voor u heb. 17Hij heeft ons verzoek niet alleen gewillig aanvaard, maar is in zijn grote ijver uit eigen beweging naar u vertrokken. 18Met hem hebben we een broeder meegestuurd die in alle gemeenten wordt geprezen om zijn werk voor het evangelie. 19Bovendien is hij door de gemeenten aangewezen om ons op onze reis te vergezellen, en ons te helpen bij dit liefdewerk, dat wij doen tot eer van de Heer en om onze bereidheid te tonen. 20Daarmee hopen we te voorkomen, dat ons beheer van dat enorme bedrag verdacht wordt gemaakt. 21Want wij zijn uit op wat betaamt, niet alleen voor God, maar ook voor de mensen.
22Samen met hen hebben we nog een van onze broeders meegestuurd. Zijn ijver hebben wij meer dan eens en in allerlei omstandigheden kunnen vaststellen. En nu is zijn ijver groter dan ooit, omdat hij zoveel vertrouwen in u stelt. 23Wat Titus betreft, hij is mijn metgezel en hij werkt met mij samen voor u. En wat de andere broeders betreft, zij zijn afgevaardigden van de gemeenten, zij zijn de glorie van Christus. 24Laat hun ten overstaan van de gemeenten zien dat u hen liefhebt en dat wij terecht trots op u zijn.