1Dit zegt de Heer:
‘Misdaad op misdaad
heeft Moab begaan;
het heeft de beenderen van de koning van Edom verbrand
om er kalk van te maken.
Daarom kom ik niet terug van mijn besluit,
ik zal Moab straffen.
2Ik leg heel Moab in de as,
de paleizen in Keriot gaan in vlammen op.
Moab gaat ten onder in het oorlogsgeweld,
terwijl strijdkreten klinken en de hoorn schalt.
3De koning breng ik om,
tegelijk met hem dood ik zijn adel.’
4Dit zegt de Heer:
‘Misdaad op misdaad
heeft Juda begaan;
het heeft mijn wet niet nageleefd,
zich niet gehouden aan mijn geboden.
Het heeft zich laten verleiden door afgoden,
waar hun voorouders
al achteraan liepen.
Daarom kom ik niet terug van mijn besluit,
ik zal Juda straffen.
5Ik leg heel Juda in de as,
de paleizen in Jeruzalem gaan in vlammen op.’
Israël zelf veroordeeld
6Dit zegt de Heer:
‘Misdaad op misdaad
heeft Israël begaan.
Daarom kom ik niet terug van mijn besluit,
ik zal Israël straffen.
Ze hebben eerlijke mensen als slaaf verkocht,
omdat die hun schulden niet konden betalen;
ze hebben armen verkwanseld
zelfs vanwege een paar sandalen.
7Ze lopen over de zwakken heen
en vertrappen de weerlozen.
Vader en zoon misbruiken dezelfde slavin
en maken zo mijn heilige naam te schande.
8Ze nemen de armen hun kleren af als pand
en strekken zich erop uit bij de altaren;
in de heiligdommen drinken ze wijn
waarop ze onrechtmatig beslag hebben gelegd.
9En ik ben je nog wel te hulp gekomen,
Israël,
en heb de Amorieten vernietigd;
al waren die groot als ceders
en sterk als eiken,
ik heb hen met wortel en tak uitgeroeid.
10Ik heb jullie uit Egypte gehaald,
veertig jaar door de woestijn geleid
tot je het land van de Amorieten
in bezit mocht nemen.
11Uit jullie midden heb ik profeten gekozen
en ook jongemannen
om zich aan mij te wijden.
Dat is toch waar, Israël?
12Maar je gaf die jongemannen wijn te drinken
en ontnam de profeten het woord.
13Ik zal jullie laten wankelen,
zoals een wagen wankelt
die te hoog met schoven beladen is.
14De snelste man kan niet ontkomen,
de sterkste heeft geen kracht genoeg
en geen soldaat zal het er levend afbrengen.
15Ook de boogschutter zal geen stand houden;
hoe snel iemand ook is,
ontkomen kan hij niet;
zelfs de ruiter kan zijn leven niet redden.
16De moedigste soldaat zal die dag vluchten
en zijn wapenrusting van zich afwerpen.
Dit zeg ik, de Heer.’