De tien grondregels
1Mozes riep alle Israëlieten bij elkaar en sprak: Luister, Israël! Hoor de wetten en de gedragsregels die ik vandaag ga afkondigen. Neem ze in je op en onderhoud ze nauwgezet. 2Bij de sluiting van het verbond op de Horeb heeft de Heer, onze God, ons een zware verplichting opgelegd. 3Denk niet dat het alleen onze voorouders aanging, het gaat ook ons aan, allen die hier aanwezig zijn. 4Hij sprak jullie rechtstreeks toe vanuit het vuur. 5Bij die gelegenheid bemiddelde ik tussen de Heer en jullie. Ik bracht zijn woorden aan jullie over, want uit angst voor het vuur durfden jullie de berg niet op. De Heer zei toen:
6‘Ik, de Heer, ben jullie God. Ik heb je uit Egypte gehaald, uit dat slavenoord.
7Houd er geen andere goden op na. Ik ben er immers. 8Maak geen afgodsbeeld; niets van wat in de hemel, op de aarde of in het water onder de aarde is, mag je afbeelden. 9Kniel voor zulke goden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, ben jullie God. Ik duld geen andere goden naast me. Wie zich tegen mij verzet, zal ik straffen, hem en ook zijn nakomelingen, tot in de derde en vierde generatie. 10Maar wie mij liefhebben en zich houden aan mijn geboden, die blijf ik trouw tot in de duizendste generatie.
11Misbruik mijn naam niet. Want ik, de Heer, zal straffen wie mijn naam misbruikt.
12Houd je aan de sabbat. Het moet een bijzondere dag voor je zijn, zoals ik, de Heer, je God, bevolen heb. 13Zes dagen heb je om te werken, 14maar de zevende dag, de sabbat, is een rustdag die aan mij, de Heer, je God, is gewijd. Verricht dan geen enkel werk. Dat geldt voor jezelf, je zoon en je dochter, je slaaf en je slavin. Het geldt ook voor je vee, of het nu je koe is of je ezel. Het geldt ook voor de vreemdeling die in je stad woont. Je slaven moeten rust krijgen net als jezelf. 15Vergeet het niet: jullie waren slaven in Egypte. Maar ik, de Heer, je God, heb je daar weggehaald. Krachtig greep ik toen in, hard trad ik op. Daarom heb ik je opgedragen de sabbat te vieren.
16Heb eerbied voor je vader en je moeder, zoals ik, de Heer, je God, bevolen heb. Dan zul je lang leven en zal het je goed gaan in het land dat ik, de Heer, je God, je ga geven.
17Bega geen moord.
18Pleeg geen overspel.
19Steel niet.
20Beschuldig niemand zonder enig bewijs.
21Zet je zinnen niet op de vrouw van een ander. Eigen je niets van een ander toe: zijn huis, zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn koe, zijn ezel of iets anders dat van hem is.’
22De Heer kondigde deze grondregels af toen jullie bijeen waren aan de voet van de berg. Luid sprak hij jullie toe vanuit het vuur en de donkere wolk. Hij kondigde alleen deze grondregels af en niets meer. Hij schreef ze neer op twee stenen platen en gaf ze aan mij.
Hoe Mozes bemiddelde tussen God en het volk
23Toen de berg in lichterlaaie stond en jullie die stem uit het duister hoorden, kwamen jullie met je stamhoofden en leiders naar mij toe. 24Jullie zeiden: ‘De Heer, onze God, heeft op ons een diepe indruk gemaakt toen hij ons vanuit het vuur toesprak. Vandaag hebben we ervaren dat een mens in leven kan blijven, ook al heeft God met hem gesproken. 25Nu wij nog in leven zijn, willen wij niet opnieuw gevaar lopen. Want dat grote vuur zou ons levend kunnen verbranden, als wij nogmaals Gods stem zouden horen. 26Is er op de hele wereld soms een mens te vinden die net als wij de levende God heeft horen spreken uit het vuur en die toch is blijven leven? 27Jij moet gaan, Mozes. Luister jij naar wat hij te zeggen heeft. Als jij ons zijn bevelen overbrengt, zullen wij ernaar luisteren en ze uitvoeren.’
28Toen de Heer jullie zo met mij hoorde praten, zei hij tegen mij: ‘Ik heb gehoord wat het volk tegen je heeft gezegd. En ze hebben volkomen gelijk. 29Waren ze altijd maar zo volgzaam, zo vol ontzag voor mij en bereid al mijn geboden na te leven. Het zou hun en hun kinderen goed gaan, voor altijd! 30Ga hun nu zeggen dat ze naar hun tenten terugkeren. 31Kom dan weer hier bij me staan. Dan zal ik je de wetten en de gedragsregels bekendmaken, die jij hun moet leren. Daar moeten zij zich aan houden in het land dat ik hun in bezit wil geven.’
32Israëlieten, voer nauwgezet de bevelen uit van de Heer, jullie God. Wijk niet af, naar rechts noch naar links. 33Neem de weg die hij jullie wijst. Dan zal het je goed gaan en zul je lang blijven leven in het land dat je in bezit gaat nemen.