Het gebied voor de stammen in het noorden
1-7De grens in het uiterste noorden volgt de weg langs Chetlon en de Hamatpas tot Chasar-Enon. Ten noorden van deze grens ligt het gebied van Damascus en Hamat. Iedere stam krijgt een gebied dat zich uitstrekt van de Middellandse Zee tot aan de oostelijke grens. Dit zijn de stammen die een deel krijgen toegewezen, van noord naar zuid in deze volgorde: Dan, Aser, Naftali, Manasse, Efraïm, Ruben en Juda.
Het gebied dat afgezonderd is voor de Heer
8Ten zuiden van het gebied van Juda ligt van de oostgrens tot aan de Middellandse Zee een gebied dat jullie moeten afzonderen. Het is vijfentwintigduizend el breed; de lengte is gelijk aan die van de andere gebieden. Middenin zal de tempel staan. 9Een deel van dit land is gewijd aan mij, de Heer, een stuk van vijfentwintigduizend el lang en twintigduizend el breed.
10Het moet onder de volgende groepen worden verdeeld:
Voor de priesters is een stuk bestemd dat van noord naar zuid tienduizend el breed is en van oost naar west vijfentwintigduizend el lang. In het midden daarvan zal mijn tempel liggen. 11Dit gewijde gebied komt toe aan de priesters die afstammen van Sadok. Zij hebben zich altijd voor mij ingezet en zich niet, zoals de levieten, bij de Israëlieten aangesloten toen die mij afvielen. 12Daarom krijgen zij een gebied dat afgezonderd is van de rest, een zeer heilig gebied, naast dat van de levieten.
13De levieten krijgen een gebied van dezelfde omvang, naast dat van de priesters. Ook dit is vijfentwintigduizend el lang en tienduizend el breed. Beide stukken samen zijn dus vijfentwintigduizend el lang en twintigduizend el breed. 14Het gebied dat aan mij, de Heer, is gewijd, is heilig. Er mag niets van worden verkocht of geruild. Het is het beste deel van het land en mag niet in andere handen overgaan.
15Het deel dat overblijft is niet heilig. Dit stuk van vijfentwintigduizend el lang en vijfduizend el breed is bestemd voor de stad als woon- en weidegebied. De stad zelf moet daar middenin liggen. 16Zij vormt een vierkant, aan de noord-, zuid-, oost- en westkant is de lengte vijfenveertighonderd el. 17Rondom de stad ligt, in alle richtingen, een open terrein van tweehonderdvijftig el breed. 18Wat overblijft is een gebied van tienduizend el lang ten westen en ten oosten van de stad, dat grenst aan het heilige gebied. Dit is land dat voedsel levert voor de mensen die in de stad werken. 19Iedereen die in de stad werkt, uit welke stam hij ook komt, mag dit stuk land bewerken.
20Het gebied dat aan mij gewijd is en het gebied dat hoort bij de stad zijn vijfentwintigduizend el in het vierkant.
Het gebied dat bestemd is voor de vorst
21Wat overblijft is bestemd voor de vorst: het is dat deel dat ten oosten en westen ligt van het aan mij gewijde gebied en het gebied van de stad. Het heilige gebied is vijfentwintigduizend el lang; wat overblijft naar het oosten en westen, tot de oostgrens en tot de Middellandse Zee, is voor de vorst. Het gebied dat aan mij is gewijd en bestemd is voor de tempel bevindt zich dus midden in het afgezonderde gebied. 22Voor de vorst is alles bestemd wat tussen het gebied van Juda en dat van Benjamin ligt, afgezien van wat aan de priesters en de levieten toekomt en bij de stad hoort.
Het gebied voor de stammen in het zuiden
23-27De volgende stammen krijgen ieder een deel toegewezen in het zuiden, elk een stuk land dat zich uitstrekt van de Middellandse Zee tot aan de oostelijke grens. De volgorde is, van noord naar zuid: Benjamin, Simeon, Issakar, Zebulon en Gad. 28Aan de zuidkant van het gebied van Gad loopt de zuidelijke grens van het land. Zij loopt van Tamar naar de bronnen van Meriba bij Kades, dan langs de beek die de grens vormt met Egypte tot zij uitkomt bij de Middellandse Zee.
29Dit zijn de grenzen van het land dat jullie moeten verdelen onder de stammen van Israël. Dat zeg ik, God, de Heer.’
Het nieuwe Jeruzalem
30-31Dit zijn de twaalf toegangspoorten tot de stad. Elke poort is genoemd naar een van de twaalf stammen van Israël.
Aan de noordkant heeft de muur een lengte van vijfenveertighonderd el met daarin drie poorten: de Rubenpoort, de Judapoort en de Levipoort.
32Aan de oostkant is de muur eveneens vijfenveertighonderd el lang met drie poorten: de Jozefpoort, de Benjaminpoort en de Danpoort.
33Ook de muur aan de zuidkant is vijfenveertighonderd el lang en heeft drie poorten: de Simeonpoort, de Issakarpoort en de Zebulonpoort.
34De muur aan de westkant, eveneens vijfenveertighonderd el lang, heeft drie poorten: de Gadpoort, de Aserpoort en de Naftalipoort.
35De totale lengte van de muren om de stad is dus achttienduizend el. Van nu af aan zal de stad heten: De Heer woont hier!