1Ik ga op de wachttoren staan,
ik zal postvatten op de muren:
wat heeft de Heer mij te zeggen,
wat zal hij antwoorden op mijn klacht?’
Er komt redding
2De Heer antwoordde Habakuk:
‘Schrijf op wat ik je laat zien,
schrijf het duidelijk op een stenen plaat,
in het voorbijgaan moet het te lezen zijn.
3Wel wacht het visioen nog op vervulling,
maar het beslissende ogenblik komt,
wees daar zeker van.
Hoelang het ook duurt:
blijf wachten,
komen zal het.
Het zal niet uitblijven.
4Dit is wat je moet opschrijven:
Wie overmoedig is, kwijnt weg,
maar wie de Heer trouw is, zal leven.’
Te gronde gaat dat trotse volk
5Reken erop:
Rijkdom bedriegt een mens die hoogmoedig is.
Zijn doel bereikt hij niet.
Hij spert wel zijn mond open als het dodenrijk
en is onverzadigbaar als de dood zelf.
Alle volken drijft hij bijeen,
als ballingen sleept hij ze mee.
6Maar zij zullen die veroveraar bespotten,
vol verachting dit lied aanheffen:
‘Te gronde ga je!
Niet lang meer zul je stelen,
niet lang meer zul je ons uitbuiten.
7Ineens komen ze op je af,
je schuldeisers,
je zult trillen van angst,
ze zullen je uitkleden!
8Veel volken heb je van alles beroofd,
maar de andere, die het overleefden,
komen nu jou plunderen,
om de mensen die vermoord zijn,
om de steden die je overweldigd hebt.
9Te gronde ga je!
Jij, die je verrijkt hebt
ten koste van anderen.
Hoog heb je je nest gebouwd,
daar dacht je veilig te zijn.
10Maar je hebt je eigen volk te schande gezet
met al je plannen.
Vele volken heb je vernietigd
en daarmee je eigen leven verbeurd.
11Want zelfs de stenen in de muren roepen om wraak,
de houten binten weerkaatsen de schreeuw.
12Te gronde ga je!
Je wilde een stad bouwen met bloed,
op een fundament van onrecht.
13Mensen verspillen hun krachten,
ze matten zich af
voor wat toch in vlammen opgaat.
Maar alles is het werk van de almachtige Heer!
14Maar eens zullen de mensen vol zijn
van de kennis van de majesteit van de Heer,
zo vol als de zee is met water.
15Te gronde ga je!
Jij, die anderen dronken voerde,
gif mengde in hun wijn
en ze naakt te kijk zette.
16Je genoot van je schandelijk gedrag,
in eer stelde je geen belang.
Nu zul jij moeten drinken,
nu zul jij naakt staan.
De Heer zelf zal je dronken voeren,
je roem wordt overdekt met schande.
17De bomen van de Libanon heb je gekapt,
de dieren heb je gedood.
Nu word jij geveld,
nu word jij opgejaagd
om de mensen die je hebt vermoord,
om de steden die je hebt overweldigd.
18Hoe kan jullie god je redden?
Een beeld is het,
gesneden, gegoten,
uit steen gehouwen
door mensen!
Het is bedrog.
De maker aanbidt zijn eigen maaksel,
een beeld, dat niet kan spreken.
19Te gronde ga je!
Tegen een stuk hout zeg je: Word wakker!
Tegen een stom stuk steen: Sta op!
Ze hebben je niets te zeggen!
Al zijn ze bekleed met goud en zilver,
ze leven niet!
20Maar de Heer woont in zijn heilige tempel;
laat iedereen in zijn bijzijn zwijgen.’