1De wet van Mozes is maar een schaduw van de komende weldaden en niet hun ware gedaante. Door het jaarlijks opdragen van steeds weer dezelfde offers kan ze nooit de deelnemers aan deze eredienst voorgoed tot volmaaktheid brengen. 2Anders zou men met het brengen van offers wel opgehouden zijn. Want de deelnemers aan de offerdienst zouden zich na één keer voorgoed gereinigd weten en vrij van zonden. 3Maar die offers dienen juist om het volk ieder jaar opnieuw te herinneren aan hun zonden. 4Want het bloed van stieren en bokken kan onmogelijk zonden wegnemen. 5Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld:
U verlangde geen dierenoffers of meeloffers,
maar u schonk mij een lichaam.
6Brandoffers gaven u geen vreugde
noch offers om zonden weg te nemen.
7Toen heb ik gezegd:
Hier ben ik, o God.
Ik zal doen wat u van mij wilt,
zoals in de boekrol over mij geschreven staat.
8Eerst zegt hij: Dierenoffers en meeloffers, brandoffers en zondeoffers hebt u niet verlangd; ze gaven u geen vreugde – terwijl het toch offers zijn die krachtens de wet worden gebracht. 9En dan zegt hij: Hier ben ik, ik zal doen wat u van mij wilt. Hij heft de oude offers op om er een nieuw offer voor in de plaats te stellen. 10Dankzij Gods wil zijn we hem eens en voor altijd toegewijd doordat Jezus Christus zijn lichaam offerde.
11Zelfs dagelijks verricht iedere joodse priester zijn dienst en draagt hij veelvuldig dezelfde offers op, die de zonden nooit kunnen wegnemen. 12Christus echter heeft één offer voor de zonden gebracht en daarna voor altijd plaatsgenomen aan de rechterzijde van God. 13Hij wacht nu tot God zijn vijanden aan zijn voeten legt. 14Door één enkel offer heeft hij degenen die hij aan God wijdt, voor altijd tot volmaaktheid gebracht. 15Ook de heilige Geest verklaart ons dat. Want nadat hij gezegd heeft:
16Dit is het verbond dat ik later
met hen ga sluiten, zegt de Heer,
ik prent hun mijn wetten in,
ik schrijf ze in hun hart,
17vervolgt hij:
Aan hun zonden en slechte daden zal ik niet langer denken.
18Nu die vergeven zijn, is er dus geen offer voor de zonde meer nodig.
Nader tot God
19Door het bloed van Jezus, broeders en zusters, kunnen we dus vol vertrouwen het heiligdom binnengaan. 20Hij opende voor ons een nieuwe, levende weg door het tempelgordijn heen, dat wil zeggen de weg van zijn lichaam. 21We hebben een verheven priester die aan het hoofd staat van Gods huis. 22Laten we dan God naderen met een oprecht hart en een rotsvast geloof, met een hart dat gereinigd is van een slecht geweten en met een lichaam dat met zuiver water is gewassen. 23We moeten stevig vasthouden aan wat we hopen en belijden, want God, die ons die beloften deed, is betrouwbaar. 24Laten we op elkaar letten en elkaar aansporen tot liefde en goede daden. 25We moeten er geen gewoonte van maken onze bijeenkomsten te verzuimen, zoals sommigen doen. We moeten elkaar juist aanmoedigen, en dat des te meer, naarmate u de dag van de Heer naderbij ziet komen.
26Als we de waarheid hebben leren kennen en toch willens en wetens doorgaan met zondigen, is er geen enkel offer meer dat onze zonden kan wegnemen. 27Men kan dan alleen maar in bange afwachting zijn van het oordeel en van de vuurgloed die de tegenstanders van God zal vernietigen. 28Wie de wet van Mozes naast zich neerlegde, werd, wanneer hij schuldig werd geacht op de verklaring van twee of drie getuigen, zonder pardon ter dood gebracht. 29Wat staat hem dan te wachten, die de Zoon van God veracht, het bloed van het verbond, waardoor hij aan God is gewijd, onteert en de Geest, die genade geeft, smaadt? Denkt u niet dat hij een veel zwaardere straf zal oplopen? 30We weten toch wie gezegd heeft:
Ik zal wraak nemen, ik zal vergelden.
En ook:
De Heer zal rechtspreken over zijn volk.
31Het is iets verschrikkelijks, te vallen in de handen van de levende God!
Moed en vertrouwen
32Denk eens terug aan vroeger, toen u pas het licht had ontvangen en zoveel te lijden had. U hebt toen de strijd doorstaan. 33Soms werd u zelf openlijk gesmaad en verdrukt, soms waren het anderen die zo behandeld werden en was u met hun lot begaan. 34U leefde mee met wie gevangen waren genomen en u verdroeg het blijmoedig wanneer men uw bezittingen roofde. U wist dat u iets beters en bestendigers bezat. 35Geef uw vertrouwen dan nu niet op, want het zal rijk beloond worden. 36Om de wil van God te doen en om te krijgen wat hij belooft, hebt u volharding nodig. 37Want de Schrift zegt:
Nog een korte, korte tijd,
en hij die komen moet, zal komen
en niet langer wachten.
38Mijn rechtvaardige zal leven door het geloof.
Maar als hij het opgeeft
kan hij mij niet langer behagen.
39Maar wij behoren niet tot hen die het opgeven en verloren gaan, maar tot hen die geloven en daardoor hun leven behouden.