Jezus, onze hogepriester
1De kern van ons betoog is: we hebben iemand als hogepriester die zit aan de rechterzijde van de troon van de goddelijke majesteit in de hemel. 2Hij dient in het enige echte heiligdom, in de tent die niet door mensen is opgezet, maar door de Heer.
3Nu is iedere hogepriester aangesteld om gaven en offers te brengen. Ook onze hogepriester moest iets hebben om te offeren. 4Als hij op aarde was, dan zou hij helemaal geen priester zijn: daar zijn immers al priesters die gaven brengen zoals de wet dat voorschrijft, 5hoewel zij dienstdoen in een heiligdom dat slechts een kopie en een schaduw is van het hemelse. Dit was namelijk wat Mozes van God te horen kreeg toen hij het heiligdom ging bouwen:
Houd je bij alles wat je maakt aan het model dat ik je op de berg heb laten zien.
6Maar het priesterlijke werk dat Jezus is toegewezen, is veel verhevener, zoals ook het verbond dat door zijn bemiddeling gesloten werd, beter is, omdat het op betere beloften berust.
7Als het eerste verbond geen tekorten had gekend, zou een tweede overbodig zijn geweest. 8Maar God hekelt zijn volk met deze woorden:
De tijd komt, zegt de Heer,
dat ik met het volk van Israël
en dat van Juda
een nieuw verbond zal sluiten.
9Geen verbond zoals ik met hun voorouders gesloten heb
toen ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde.
Want zij hebben zich niet aan mijn verbond gehouden
en ik heb niet naar hen omgekeken, zegt de Heer.
10Dit is het verbond dat ik later
met het volk van Israël ga sluiten:
ik prent hun mijn wetten in
en ik schrijf ze in hun hart.
Ik zal hun God zijn
en zij zullen mijn volk zijn.
11Dan hoeft niemand een ander nog te onderrichten
en tegen hem te zeggen wie ik ben.
Want iedereen, van groot tot klein,
zal mij kennen.
12Ik zal hun overtredingen vergeven
en niet meer denken aan hun zonden.
13Door te spreken van een nieuw verbond, verklaarde hij het eerste verouderd. En alles wat veroudert en verjaart, zal spoedig verdwijnen.