Rampen bedreigen Samaria en Jeruzalem
1Wacht maar,
beschonken inwoners van Efraïm,
overmand door de wijn!
Jullie stad, die prachtige kroon,
die schitterende krans,
de trots van jullie vruchtbaar dal,
valt af als een bloem.
2Want de Heer beschikt over iemand,
krachtig als een hagelbui,
sterk als een wervelwind;
die als een vloedgolf alles wegspoelt
en tegen de grond smakt.
3Onder de voeten wordt vertrapt
de prachtige kroon
van de dronken Efraïmieten.
4Die schitterende krans,
de trots van het vruchtbare dal,
is als een bloem die afvalt,
als een vroegrijpe vijg
in het begin van de zomer:
wie hem ontdekt, eet hem gulzig op.
5Toch komt er een tijd
dat de almachtige Heer voor zijn volk,
voor wie het overleefd hebben,
een schitterende kroon,
een prachtige bloemenkrans zal zijn.
6Rechters geeft hij gevoel voor recht,
moed schenkt hij aan hen
die de vijand terugdrijven
naar zijn poorten.
7Ook hier in Jeruzalem
waggelt en wankelt men,
bedwelmd door de wijn,
beneveld door de drank.
Priesters en profeten wankelen,
overmand door de wijn.
Ze waggelen tijdens hun visioenen,
vallen om bij hun beslissingen,
onder invloed van de drank.
8De tafels waaraan zij zitten,
liggen vol met hun braaksel,
geen plek is meer schoon.
9Zij zeggen:
‘Wil Jesaja ons de les lezen,
uitleggen wat God te zeggen heeft?
Denkt hij zuigelingen voor zich te hebben,
kinderen die pas van de borst zijn,
10dat hij wartaal brabbelt,
onverstaanbare woorden spreekt?’
11Inderdaad, om zich tot dit volk te richten
zal God buitenlanders gebruiken,
mensen die een vreemde taal spreken.
12Eens heeft hij tegen dit volk gezegd:
‘Hier is rust, hier vind je verpozing,
laat rusten wie vermoeid is.’
Maar zij weigerden te luisteren.
13Daarom zal de Heer wartaal uiten,
onverstaanbare woorden
tegen hen spreken.
Ze zullen vluchten,
struikelen en de nek breken,
of in de val lopen en gevangen worden.
14Luister toch naar de Heer,
jullie die een hoge toon aanslaan
en met grote woorden schermen
onder dit volk in Jeruzalem.
15Jullie beweren:
‘Wij hebben een verbond met Egypte,
een overeenkomst
met de dood en het dodenrijk.
Laat de gesel maar komen,
Assur die alles wegspoelt,
ons zal hij niet bereiken.
Wij hebben een veilige schuilplaats.’
Maar die schuilplaats is onbetrouwbaar,
die veiligheid maar schijn.
16Daarom zegt God, de Heer:
‘Ik leg in Sion een fundament,
een toetssteen, een kostbare hoeksteen,
onwrikbaar gegrondvest;
een steen met de woorden:
Wie gelooft, weet van geen wijken.
17Gerechtigheid gebruik ik als meetlint,
recht als paslood.’
Assur is als een hagelbui:
hij vernietigt
die onbetrouwbare schuilplaats;
als een watervloed
spoelt hij je toevlucht weg.
18Het verbond met de dood
wordt verbroken,
de overeenkomst met het dodenrijk
houdt geen stand.
Wanneer Assur, die gesel, komt,
en alles wegspoelt,
worden jullie bedolven.
19Keer op keer zal hij komen,
bij dag en bij nacht, telkens weer,
en jullie meesleuren.
Begrijpen wat God te zeggen heeft,
zal voor jullie verschrikkelijk zijn.
20Het zal jullie vergaan als iemand
die ligt op een bed dat te kort
en onder een deken die te klein is.
21Want de Heer gaat iets ongewoons doen,
iets dat je van hem niet verwacht:
tegen zijn volk zal hij optreden
als eens tegen de Filistijnen
bij de berg Perasim en in de vlakte van Gibeon.
22Zing dus een toontje lager,
anders haal je de boeien nog strakker aan.
Want de Heer gaat het land vernietigen,
zijn besluit staat vast,
ik, Jesaja, heb het zelf gehoord.
God handelt wijs
23Luister goed naar wat ik te zeggen heb,
schenk aandacht aan mijn woorden.
24Blijft een boer soms ploegen,
trekt hij steeds maar voren in zijn land?
25Hij egt het toch ook,
hij zaait toch ook komijn en karwij.
Tarwe zet hij op rijen,
gerst in vakken,
en spelt langs de rand.
26Het is God die hem inwijdt,
hem leert wat hij moet doen.
27Komijn dorst hij niet met een slede,
over karwij rolt hij geen rad,
nee, komijn klopt hij uit met een stok,
en karwij met een vlegel.
28Wordt broodkoren soms geplet?
Nee, de boer blijft niet eindeloos dorsen!
Hij laat het koren niet platwalsen
door zijn dorswielen en zijn paarden,
hij verplettert het niet.
29Ook deze kennis
komt van de almachtige Heer.
Diepzinnig zijn Gods plannen,
groots is zijn beleid.