Geen angst, maar vertrouwen
1Tijdens de regering van Achaz, de zoon van Jotam en de kleinzoon van Uzzia, koning van Juda, rukte koning Resin van Aram met koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu, tegen Jeruzalem op. Maar hij kon de stad niet innemen. 2Toen de koning van Juda het bericht kreeg: ‘Het Aramese leger staat al in Efraïm,’ sloeg hem de schrik om het hart, en hij en zijn volk trilden als bomen in de storm.
3Toen zei de Heer tegen Jesaja: ‘Ga met je zoon Sear-Jasub naar Achaz. Je kunt hem vinden op de Blekersveldweg waar de waterleiding van de Bovenvijver uitkomt. 4Zeg tegen hem: Houd u kalm en raak niet in paniek. Van koning Resin van Aram en van die zoon van Remaljahu hebt u niets te vrezen, hoe woedend ze ook zijn; het zijn slechts twee smeulende stukken brandhout. 5Zeker, ze werken oorlogsplannen uit en denken: 6We rukken tegen Juda op, jagen de bevolking schrik aan, dringen er binnen en roepen de zoon van Tabeal uit tot koning! 7-9Maar dit zegt de Heer: Daar komt niets van terecht, het zal niet gebeuren. Want de hoofdstad van Aram is Damascus maar, en de koning van Damascus die onbelangrijke Resin. En de hoofdstad van Efraïm is Samaria maar, en de koning van Samaria die zoon van Remaljahu. Trouwens, binnen vijfenzestig jaar komt er aan het bestaan van Efraïm een einde. Als jullie vertrouwen hebben, worden jullie behouden.’
10Verder liet de Heer tegen Achaz zeggen: 11‘U kunt de Heer, uw God, vragen om elk teken dat u wilt, een teken uit het diepe dodenrijk of een uit de hoge hemel.’ 12‘Nee, dat doe ik niet,’ antwoordde Achaz, ‘ik wil de Heer niet op de proef stellen.’ 13Toen zei de profeet: ‘Luister, nakomeling van koning David! U vergt al zoveel van het geduld van de mensen; moet u nu ook het geduld van mijn God op de proef stellen? 14Daarom zal de Heer u ongevraagd een teken geven: uw jonge vrouw is zwanger, zij zal een zoon ter wereld brengen en hem Immanuël, ‘God-met-ons’, noemen. 15Boter en honing zal hij eten totdat hij kan kiezen tussen goed en kwaad. 16Nog voordat hij zover is, zal het land van de beide koningen voor wie u zo bang bent, ontvolkt zijn. 17Maar voor u, uw volk en uw koningshuis zal een ellendige tijd aanbreken, zo erg als niet meer is voorgekomen sinds Efraïm zich van Juda losmaakte. Want de Heer zal de koning van Assur op u afsturen!’
Een ellendige tijd breekt aan
18In die ellendige tijd
zullen op het fluiten van de Heer
de vijanden aanstormen,
als een wolk vliegen uit de Nijldelta,
als een zwerm bijen uit Assur.
19Gezamenlijk zullen zij neerstrijken:
in de kloven van de ravijnen,
in de spleten van de rotsen,
op de doornstruiken
en op de drinkplaatsen.
20In die ellendige tijd
zal de Heer een scheermes huren:
de koning van Assur, aan de overkant van de Eufraat.
Hij zal jullie hoofd- en schaamhaar afscheren,
ja, zelfs je baard knipt hij af.
21In die ellendige tijd
zal men een koe en een paar geiten houden.
22Toch zullen zij zoveel melk geven
dat men boter kan eten.
Wie in het land is overgebleven,
houdt zich met boter en honing in leven.
23In die ellendige tijd
zullen de duurste gronden,
beplant met de edelste wijnstokken,
overwoekerd worden
door distels en doorns.
24Het land is alleen nog geschikt voor de jacht,
want alles wordt met distels en doorns overdekt.
25De berghellingen,
eens met de hak bewerkt,
zal men niet meer opgaan
uit angst voor de distels en de doorns.
De boeren drijven er alleen nog hun vee op,
schapen vertrappen de grond.