Bijzondere geloften
1-2De Heer zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand, een man of een vrouw, een bijzondere gelofte wil afleggen en zich voor een bepaalde tijd aan de Heer wil wijden, 3dan mag hij geen enkele soort wijn drinken en ook geen azijn gebruiken die daaruit bereid is. Evenmin mag hij druivensap drinken of druiven of krenten eten, 4zelfs geen pit of vel van druiven. 5Zolang de gelofte geldt, mag hij zijn haar niet afscheren. Hij moet het laten groeien, zolang hij zich aan de Heer heeft gewijd. 6Al die tijd mag hij niet in de buurt van een dode komen, 7zelfs niet als zijn vader, moeder, broer of zuster is gestorven. Anders wordt hij onrein. 8Zolang de gelofte geldt, is hij aan de Heer gewijd.
9Als hij onrein wordt doordat iemand in zijn nabijheid plotseling sterft, dan moet hij op de zevende dag zijn haar afscheren om zo weer rein te worden. 10Op de achtste dag moet hij twee tortelduiven of twee gewone duiven naar de priester brengen bij de ingang van de ontmoetingstent. 11De priester zal de ene als offer voor de zonde en de andere als brandoffer opdragen om hem zo met de Heer te verzoenen. Diezelfde dag moet de man zich weer aan de Heer wijden 12en opnieuw de gelofte afleggen voor dezelfde tijdsduur. Hij moet daarbij als offer een eenjarig mannetjeslam brengen om zo in het reine te komen met de Heer. De eerste periode telt niet mee, omdat hij onrein is geworden.
13Als iemand zijn bijzondere gelofte aan de Heer heeft volbracht, geldt voor hem het volgende voorschrift: bij de ingang van de ontmoetingstent 14moet hij de Heer drie dieren zonder enig gebrek aanbieden, een eenjarig mannetjeslam als brandoffer, een eenjarig wijfjeslam als zondeoffer en een ram voor de heilige offermaaltijd; 15verder nog een mand met ongegiste broden van het fijnste meel, dikke koeken waarvan het deeg met olie is aangemengd, platte ongegiste koeken met olie bestreken, en de bijbehorende meel- en wijnoffers. 16De priester moet de Heer dat alles aanbieden en ook het offer voor de zonde en het brandoffer brengen. 17De ram moet hij de Heer aanbieden voor de heilige offermaaltijd, samen met de mand ongegiste broden en het meel- en het wijnoffer. 18Daarna zal zo iemand bij de ingang van de ontmoetingstent zijn lange haar afscheren en het in het vuur van het offer voor de heilige maaltijd gooien. 19Vervolgens legt de priester in de handen van de man een gekookt schouderstuk van de ram, een dikke ongegiste koek uit de mand en een platte ongegiste koek. 20Als de priester voor het altaar staat, zal hij ze tot bijzondere gaven voor zichzelf bestemmen. Daarnaast ontvangt hij de gebruikelijke gaven: het borststuk en een poot van de ram. Daarna mag de man weer wijn drinken.
21Dat zijn de voorschriften voor iemand die een bijzondere gelofte wil afleggen. Wie bovendien nog een speciale offergave heeft beloofd, moet die belofte nauwkeurig nakomen.’
De priesterzegen
22-23De Heer beval Mozes tegen Aäron en zijn zonen te zeggen: ‘Zo zullen jullie de Israëlieten zegenen:
24Moge de Heer u voorspoed geven
en u in bescherming nemen.
25Moge de Heer u welwillend aanzien
en zich over u ontfermen.
26Moge de Heer over u waken
en u geluk en vrede schenken.’
27Daarna zei de Heer: ‘Als zij zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken, dan zal ik hen zegenen.’