19
1Wees niet afgunstig op het geluk van slechte mensen; zoek hun vriendschap niet.
2Want ze hebben alleen maar kwaad in de zin; geen goed woord komt er over hun lippen.
20
3Dankzij wijsheid kan men een huis bouwen en door inzicht houdt het stand.
4Aan kennis is het te danken dat de kamers gevuld worden met kostbaar en geliefd bezit.
21
5-6Alleen een wijs man is sterk; zijn inzicht is zijn kracht. Want door overleg kun je een strijd aan, met veel goede raadgevers kun je overwinnen.
22
7Voor een dwaas is elke wijsheid te hoog; in de raadsvergadering moet hij zijn mond houden.
23
8Iemand wordt een schurk genoemd als hij er altijd op uit is anderen ellende te bezorgen.
9Wat zo’n man bedenkt, deugt niet. Voor hem is niets heilig, daarom wordt hij door iedereen verafschuwd.
24
10Pas in moeilijkheden blijkt of je sterk bent.
25
11Kom op voor wie ten onrechte ter dood veroordeeld worden en doe alles wat je kunt om hun leven te redden.
12Zeg later niet: ‘Wij hebben het niet geweten.’ Want God doorgrondt de harten van de mensen. Hij houdt je in het oog en weet of je de waarheid spreekt. Hij beloont of bestraft je op grond van wat je doet.
26
13-14Mijn zoon, honing is gezond en zoet. Weet wel: wat honing is voor de mond, dat is wijsheid voor je leven. Als je die gevonden hebt, kun je vol hoop de toekomst tegemoet zien, dan word je niet in je verwachtingen teleurgesteld.
27
15-16Belaag een rechtvaardige niet, probeer niet zijn huis te verwoesten. Want hoe vaak zo iemand ook ten val wordt gebracht, hij staat steeds weer op; maar wie zich aan God niet storen, komen ten val en staan niet meer op.
28
17Als het je vijand slecht gaat, maak je er niet vrolijk over; als zijn ondergang nadert, juich dan niet.
18Want de Heer houdt niet van leedvermaak; zijn woede zou zich wel eens tegen jou kunnen richten.
29
19-20Wind je niet op als het slechte mensen goed gaat; wees niet jaloers. Want voor hen is er geen toekomst; hun levenslicht wordt uitgedoofd.
30
21Mijn zoon, heb ontzag voor God en voor de koning; laat je niet in met oproerkraaiers.
22Want hun ondergang is nooit ver en wie weet hoe zwaar God of de koning het je zullen aanrekenen.
Verdere wijze uitspraken
23Ook de volgende uitspraken zijn van wijze mannen.
Wie in een rechtszaak partijtrekt, is onrechtvaardig.
24Wie een schuldige vrijspreekt, zal door iedereen worden vervloekt en verwenst.
25Maar wie een eerlijk oordeel velt, zal voorspoed genieten en alom geprezen worden.
26Een eerlijk antwoord is als de kus van een vriend.
27Doe eerst wat je op het land te doen hebt; bewerk eerst de grond, daarna kun je aan je huis bouwen.
28Geef je voldoende rekenschap als je tegen iemand getuigt. Je kunt toch geen scheve voorstelling van zaken geven!
29Denk niet: ‘Zoals hij mij behandeld heeft, zal ik hem behandelen. Ik zal het hem betaald zetten.’
30Ik kwam langs de akker van een lui en onverstandig man, ik liep door zijn wijngaard.
31Deze was bedekt met onkruid en geheel en al overwoekerd door distels; de stenen muur eromheen was ingestort.
32Ik begon na te denken toen ik dat zag, ik trok er lering uit. Ik dacht: je kunt niet zeggen:
33nog even liggen, nog even slapen, nog even de armen over elkaar,
34want dan is de armoe in aantocht, er is geen ontkomen meer aan.