Waarschuwingen wijzen de weg door het leven
1Mijn zoon,
heb je je borg gesteld voor een ander,
heb je dat met handslag beloofd?
2Ben je verstrikt geraakt in eigen woorden,
ben je een gevangene van je beloften?
3Dan ben je in handen van een ander!
Doe dan het volgende, mijn zoon:
zoek die ander op en smeek hem
je te ontslaan van je verplichtingen.
4Gun je niet eerder rust,
slaap niet in.
5Ontsnap als een gazel uit de val,
ontglip als een vogel uit het net.
6Kijk naar de mier, luiaard,
volg haar doen en laten,
dan zul je wijs worden.
7De mier heeft geen leider,
geen heer, geen meester;
8maar in de zomer legt zij voorraden aan,
zij laat de oogsttijd niet voorbijgaan.
9Hoelang blijf je nog lui liggen,
wanneer sta je eindelijk eens op?
10Nog even blijven liggen, nog even slapen,
nog even met de armen over elkaar;
11maar de armoe overvalt je als een struikrover,
het gebrek overrompelt je als een inbreker.
12Een nietsnut, een slecht mens
is hij die leugens verspreidt.
13Zo iemand knijpt zijn ogen samen,
schuifelt met zijn voeten
en zijn vinger is altijd aan het wijzen.
14Hij zit vol draaierijen,
is uit op kwaad,
hij is een ruziemaker.
15Voor hem komt de ondergang plotseling,
ineens is hij gebroken,
zonder kans op herstel.
16Van zes, van zelfs zeven dingen
heeft de Heer een hartgrondige afkeer:
17van hoogmoedige ogen,
een lastertong,
van handen die onschuldigen doden,
18een hart dat op kwaad zint,
van voeten op weg naar de misdaad,
19van iemand die valse getuigenissen aflegt,
of die broers tegen elkaar opzet.
Waarschuwing tegen de vrouw van een ander
20Mijn zoon,
houd vast wat je vader je zegt,
vergeet niet wat je moeder je leert.
21Bind het voor altijd op je hart,
leg het als een snoer om je hals.
22Moge het je leiden op je weg,
je beschermen als je slaapt
en als je wakker wordt, je raad geven.
23Wat zij je zeggen,
hun raad, hun terechtwijzingen,
zij wijzen je de weg door het leven,
zij zijn als een lamp, een licht.
24Ze beschermen je tegen de slechte vrouw,
tegen de gladde tong van die vrouw van een ander.
25Laat je niet verleiden door haar schoonheid,
laat je niet lokken door haar ogen.
26Een hoer kost je niet meer dan een brood,
maar dit is de vrouw van een ander:
zij kost je je leven!
27Je kunt geen vuur in je zak steken
zonder dat je kleren vlam vatten,
28niet op gloeiende kolen lopen
zonder je voeten te branden.
29Zo kun je geen omgang hebben met de vrouw van een ander,
je met haar inlaten, zonder daarvan de gevolgen te ondervinden.
30Men minacht de dief niet
die steelt om zijn maag te vullen.
31Al moet hij het zevenvoudig vergoeden
als men hem betrapt,
en kost het hem soms zijn hele vermogen.
32Maar wie overspel pleegt, heeft geen verstand,
zo iemand richt zichzelf te gronde.
33Men zal hem beledigen en vernederen,
zo’n smaad is niet uit te wissen.
34Jaloezie brengt een man tot razernij,
hij neemt meedogenloos wraak.
35Zijn woede is niet af te kopen,
onverbiddelijk wijst hij iedere betaling af.