Jeruzalem wordt opnieuw een stad van vrede
1-2De almachtige Heer kondigde dit aan: ‘Ik ben vol vurige liefde voor Jeruzalem en vol woede ben ik tegenover haar vijanden.
3Dit zeg ik, de Heer: Ik keer terug naar de berg Sion, ik zal weer wonen binnen de muren van Jeruzalem. Jeruzalem zal genoemd worden ‘Trouwe Stad’ en mijn berg ‘Heilige Berg’. 4Op de pleinen van Jeruzalem zullen weer oude mannen en vrouwen zitten, leunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd. 5De straten van de stad zullen weer vol zijn met spelende jongens en meisjes.’
6De almachtige Heer zegt: ‘Wie van dit volk de ballingschap overleefde, zal denken dat het onmogelijk is. Maar daarom is het voor mij niet onmogelijk! 7Ik zal mijn volk bevrijden, ik haal hen terug uit het oosten en uit het westen. 8Ik breng hen terug naar Jeruzalem. Daar zullen zij wonen, zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn, een trouwe en rechtvaardige bondgenoot.’
9De almachtige Heer zegt: ‘Blijf moed houden! Jullie horen nu wat de profeten destijds gezegd hebben toen er een begin gemaakt werd met het herstel van mijn tempel. 10Voor die tijd kregen de mensen geen loon voor hun werk en ook het vee bracht niets op. Op reis gaan was levensgevaarlijk. Ik zette alle mensen tegen elkaar op. 11Maar zoals toen zal ik het volk dat de ballingschap overleefde, niet meer behandelen. Dat zeg ik, de almachtige Heer. 12Wat gezaaid is, zal opkomen; aan de wijnstok zullen weer druiven groeien; het land zal een rijke oogst geven en de hemel vruchtbare dauw. Al die rijkdom geef ik aan hen die de ballingschap overleefden. 13Bewoners van Juda en Israël! De volken beschouwden jullie eens als vervloekt. Maar ik zal je bevrijden en zij zullen je gelukkig prijzen! Wees niet bang, blijf moed houden!’
14De almachtige Heer zegt: ‘Toen jullie voorouders mijn woede opwekten, was ik vastbesloten jullie te straffen. En daar heb ik toen geen spijt van gekregen. 15Maar nu ben ik even vastbesloten Jeruzalem en de bevolking van Juda goed te doen. Daarom, wees niet bang. 16Dit is wat jullie moeten doen: Spreek tegen elkaar de waarheid. Verdraai het recht niet bij een rechtszaak, laat het vonnis de vrede in jullie steden dienen. 17Wees er niet op uit een ander schade te berokkenen. Leg geen valse verklaringen af. Ik haat al deze dingen. Dat zeg ik, de Heer!’
18-19De almachtige Heer gaf mij deze boodschap: ‘De dagen waarop de inwoners van Juda vasten, in de vierde, vijfde, zevende en tiende maand, zullen dagen van blijdschap en vrolijkheid worden, het zullen feestdagen voor hen zijn. Maar: heb de waarheid en de vrede lief.’
20De almachtige Heer zegt: ‘Eens zal het gebeuren dat vele volken, mensen uit allerlei steden, naar Jeruzalem gaan. 21Inwoners van de ene stad zullen tegen die van een andere zeggen: Ga met ons mee! Wij gaan naar Jeruzalem om de almachtige Heer gunstig te stemmen en hem te vereren. 22Vele machtige volken zullen naar Jeruzalem komen om mij te vereren en mij gunstig te stemmen.’
23De almachtige Heer zegt: ‘Als die tijd komt, zullen tien mannen uit volken met allerlei talen een joodse man aanklampen en zeggen: Wij willen met je meegaan, want we hebben gehoord dat God bij jullie is.’