Saul verslaat de Ammonieten en bevrijdt de stad Jabes
1Toen trok Nahas, de Ammoniet, ten strijde en belegerde Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tegen Nahas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij u dienen.
2Maar Nahas, de Ammoniet, zei tegen hen: Op deze voorwaarde zal ik een verbond met u sluiten, dat ik bij u allen het rechteroog uitsteek. Zo zal ik schande over heel Israël brengen.
3Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: Laat ons zeven dagen met rust, zodat wij boden kunnen sturen naar al de gebieden van Israël. Als er dan niemand is die ons verlost, zullen wij naar buiten komen, naar u toe.
4Toen de boden in Gibea kwamen, waar Saul woonde, en deze woorden ten aanhoren van het volk spraken, begon heel het volk luid te huilen.
5En zie, Saul kwam van achter de runderen van de akker, en Saul zei: Wat is er met het volk, dat zij huilen? Toen maakten zij hem de woorden van de mannen van Jabes bekend.
6De Geest van God werd vaardig over Saul toen hij deze woorden hoorde, en hij ontstak in hevige woede.
7Hij nam een span runderen, hakte ze in stukken, en stuurde ze naar alle gebieden van Israël door de hand van de boden, die zeiden: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuel aan, met diens runderen zal net zo gedaan worden. Toen viel grote vrees voor de HEERE op het volk, en zij trokken als één man uit.
8Hij telde hen in Bezek. Van de Israëlieten waren er driehonderdduizend en van de mannen van Juda dertigduizend.
9Toen zeiden zij tegen de boden die gekomen waren: Dit moet u tegen de mannen in Jabes in Gilead zeggen: Morgen, als de zon heet wordt, zal er verlossing voor u komen. Toen de boden kwamen en dat aan de mannen in Jabes vertelden, waren die verheugd.
10De mannen van Jabes zeiden tegen Nahas: Morgen zullen wij naar buiten komen, naar u toe, en dan kunt u met ons doen overeenkomstig alles wat goed is in uw ogen.
11En het gebeurde de volgende dag dat Saul het volk in drie groepen verdeelde. Die kwamen bij het aanbreken van de dag in het midden van het legerkamp en sloegen op Ammon in tot de dag heet werd. En het gebeurde dat zij die overbleven, zo verspreid werden, dat er van hen geen twee bij elkaar bleven.
12Toen zei het volk tegen Samuel: Wie is hij die zei: Zou Saul over ons regeren? Geef hier die mannen, dan zullen wij hen doden.
13Maar Saul zei: Er zal op deze dag niemand gedood worden, want de HEERE heeft Israël vandaag verlossing geschonken.
14En Samuel zei tegen het volk: Kom, laten wij naar Gilgal gaan en het koningschap daar vernieuwen.
15Toen ging heel het volk naar Gilgal en stelde Saul daar in Gilgal aan tot koning, voor het aangezicht van de HEERE; en zij brachten daar dankoffers voor het aangezicht van de HEERE. En Saul verheugde zich daar buitengewoon, met al de mannen van Israël.