David door Samuel tot koning gezalfd
1Toen zei de HEERE tegen Samuel: Hoelang rouwt u om Saul, die Ík immers verworpen heb, zodat hij geen koning over Israël meer zal zijn? Vul uw hoorn met olie, en ga op weg; Ik zend u naar Isaï, de Bethlehemiet, want Ik heb een koning voor Mij gezien onder zijn zonen.
2Maar Samuel zei: Hoe kan ik daarheen gaan? Saul zal het horen en mij doden. Toen zei de HEERE: Neem een kalf van de runderen met u mee en zeg: Ik ben gekomen om de HEERE een offer te brengen.
3Dan moet u Isaï voor het offer uitnodigen en zal Ik u te kennen geven wat u doen moet: u moet voor Mij zalven die Ik u zeggen zal.
4En Samuel deed wat de HEERE gesproken had en kwam in Bethlehem. Toen kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede?
5Hij zei: Met vrede; ik ben gekomen om voor de HEERE een offer te brengen; heilig u en kom met mij naar het offer. Hij heiligde Isaï en zijn zonen en nodigde hen uit voor het offer.
6En het gebeurde, toen zij kwamen, dat hij Eliab zag en dacht: Deze is vast en zeker voor de HEERE Zijn gezalfde.
7Maar de HEERE zei tegen Samuel: Kijk niet naar zijn uiterlijk en ook niet naar de hoogte van zijn gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.
8Toen riep Isaï Abinadab en hij deed hem voorbij Samuel gaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen.
9Daarna liet Isaï Samma voorbijgaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen.
10Zo liet Isaï zijn zeven zonen voorbij Samuel gaan, maar Samuel zei tegen Isaï: De HEERE heeft dezen niet uitgekozen.
11Toen zei Samuel tegen Isaï: Zijn dit al de jongens? En hij zei: De jongste is nog achtergebleven; zie, hij weidt de schapen. Samuel zei tegen Isaï: Stuur een bode en laat hem halen, want wij zullen niet rond de tafel gaan zitten, totdat hij hier gekomen is.
12Toen stuurde hij een bode en bracht hem. Hij was rossig, had mooie ogen en was knap om te zien. De HEERE zei: Sta op, zalf hem, want deze is het.
13Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan. Daarna stond Samuel op en ging naar Rama.
David aan het hof van Saul
14De Geest van de HEERE was van Saul geweken, en een boze geest bij de HEERE vandaan joeg hem angst aan.
15Toen zeiden Sauls dienaren tegen hem: Zie toch, een boze geest van God jaagt u angst aan.
16Laat onze heer toch tegen uw dienaren, die bij u in dienst zijn, zeggen dat zij een man moeten zoeken die op de harp kan spelen. En mocht het gebeuren dat de boze geest van God op u komt, dan zal hij erop tokkelen, zodat het beter met u gaat.
17Toen zei Saul tegen zijn dienaren: Kijk toch voor mij uit naar een man die goed harp kan spelen, en breng hem bij mij.
18Toen antwoordde een van de knechten en zei: Zie, ik heb een zoon van Isaï, de Bethlehemiet, gezien die harp spelen kan; hij is een dappere held, een strijdbare man, ter zake kundig, iemand die knap is van gestalte, en de HEERE is met hem.
19Saul stuurde boden naar Isaï en zei: Stuur uw zoon David, die bij de schapen is, naar mij toe.
20Toen nam Isaï een ezel met brood, een leren zak met wijn en een geitenbokje en stuurde ze door de hand van zijn zoon David naar Saul.
21Zo kwam David bij Saul, en hij stond in zijn dienst. En Saul had hem zeer lief, en David werd zijn wapendrager.
22Daarna stuurde Saul een bode naar Isaï om te zeggen: Laat David toch in mijn dienst staan, want hij heeft genade in mijn ogen gevonden.
23En telkens wanneer de boze geest van God over Saul kwam, gebeurde het dat David de harp nam en erop tokkelde. Voor Saul was dat dan een verademing: het ging beter met hem en de boze geest week van hem.