Mozes vermaant het volk zich aan de geboden van God te houden
1Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer te doen; opdat u leeft en u het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u geeft, binnengaat en in bezit neemt.
2U mag aan het woord dat ik u gebied, niets toevoegen en er ook niets van afdoen, opdat u de geboden van de HEERE, uw God, die ik u gebied, in acht neemt.
3Uw ogen hebben gezien wat de HEERE gedaan heeft vanwege Baäl-Peor: dat de HEERE, uw God, iedereen die achter Baäl-Peor aan ging, uit uw midden weggevaagd heeft.
4U daarentegen, die zich aan de HEERE, uw God, vastgehouden hebt, bent heden allemaal nog in leven.
5Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen.
6Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk!
7Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen?
8En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?
9Alleen, wees op uw hoede en neem uzelf zeer in acht, dat u de dingen niet vergeet die uw ogen gezien hebben, en dat zij niet uit uw hart wijken alle dagen van uw leven. U moet ze uw kinderen en uw kleinkinderen bekendmaken:
10Op de dag dat u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, stond, bij de Horeb, zei de HEERE tegen mij: Roep het volk voor Mij bijeen, dan zal Ik hun Mijn woorden laten horen, die zij moeten leren, om Mij te vrezen, alle dagen dat zij op de aardbodem zullen leven, en die zij ook hun kinderen moeten leren.
11Toen kwam u naar voren en stond onder aan de berg, terwijl de berg brandde van vuur, tot in het hart van de hemel. Er was duisternis en er waren wolken en donkerheid.
12En de HEERE sprak tot u vanuit het midden van het vuur; het geluid van de woorden hoorde u, maar een gestalte zag u niet, er was alleen een stem.
13Hij maakte u Zijn verbond bekend, dat Hij u beval te doen, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen.
14En mij gebood de HEERE in die tijd om u verordeningen en bepalingen te leren, om die te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen.
15U moet, omwille van uw leven, zeer op uw hoede zijn – u hebt immers geen enkele gestalte gezien op de dag dat de HEERE bij de Horeb tot u sprak vanuit het midden van het vuur –
16dat u niet verderfelijk handelt en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig afgodsbeeld, de vorm van een man of vrouw,
17de vorm van enig dier dat op het land leeft, de vorm van enige gevleugelde vogel die door de lucht vliegt,
18de vorm van iets wat op de aardbodem kruipt, of de vorm van enige vis die in het water onder de aarde leeft.
19Wees ervoor op uw hoede dat u uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren ziet, heel het leger aan de hemel, en u laat verleiden om u voor hen neer te buigen en hen te dienen. De HEERE, uw God, heeft hen aan al de volken onder de hele hemel toebedeeld,
20maar ú heeft de HEERE genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte geleid, om voor Hem tot een erfvolk te zijn, zoals het op deze dag is.
21Ook werd de HEERE toornig op mij, vanwege uw woorden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en niet zou komen in het goede land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geven zal.
22Want ik zal in dit land sterven; ik zal de Jordaan niet oversteken. Maar u zult hem wel oversteken en dat goede land in bezit nemen.
23Wees op uw hoede, dat u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig ding dat de HEERE, uw God, u verboden heeft.
24Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een na-ijverig God.
25Als u kinderen en kleinkinderen verwekt zult hebben en in het land oud geworden zult zijn en verderfelijk zult handelen, als u een beeld zult maken, de afbeelding van enig ding, en doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, uw God, om Hem tot toorn te verwekken,
26dan roep ik heden de hemel en de aarde tot getuige tegen u, dat u zeker al snel zult verdwijnen uit het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen. U zult uw dagen daarin niet verlengen, maar zeker weggevaagd worden.
27De HEERE zal u dan overal verspreiden onder de volken. U zult met slechts weinig mensen overblijven onder de heidenen naar wie de HEERE u voeren zal.
28Daar zult u goden dienen die het maaksel van mensenhanden zijn, hout en steen, en die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken kunnen.
29Dan zult u daar de HEERE, uw God, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt.
30Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, in later tijd, dan zult u terugkeren naar de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzamen.
31Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet loslaten, en u niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede met hen gesloten heeft, niet vergeten.
32Vraag immers toch naar de vorige dagen, die vóór u geweest zijn, vanaf de dag dat God de mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde van de hemel tot het andere einde van de hemel, of zoiets indrukwekkends ooit gebeurd is, of dat zoiets ooit gehoord is:
33Heeft ooit een volk de stem van God horen spreken vanuit het midden van het vuur, zoals ú gehoord hebt, en daarbij het leven behouden?
34Of heeft God ooit getracht om voor Zich een volk uit het midden van een ander volk weg te halen, met beproevingen, met tekenen, met wonderen en met strijd, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met grote ontzagwekkende daden, zoals de HEERE, uw God, dat alles met u in Egypte voor uw ogen gedaan heeft?
35Aan ú is dat getoond, opdat u zou weten dat de HEERE God is, niemand anders dan Hij alleen!
36Vanuit de hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u gehoorzaamheid bij te brengen, en op de aarde heeft Hij u Zijn grote vuur laten zien, en u hebt Zijn woorden gehoord vanuit het midden van het vuur.
37Omdat Hij uw vaderen liefhad en hun nageslacht na hen verkozen had, heeft Hij u Zelf met Zijn grote kracht uit Egypte geleid,
38om volken die groter en machtiger zijn dan u, van voor uw ogen uit hun bezit te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u als erfelijk bezit te geven, zoals het op deze dag is.
39Daarom moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!
40En u moet Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, alle dagen in acht nemen, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat en opdat u uw dagen verlengt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft, alle dagen.
Drie vrijsteden aangewezen
41Toen zonderde Mozes drie steden af, aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt,
42zodat iemand die zijn naaste gedood heeft, daarheen zou kunnen vluchten, wanneer hij dit zonder voorbedachten rade heeft gedaan en hem tevoren niet haatte. Hij zal naar een van deze steden vluchten en in leven blijven:
43Bezer in de woestijn, in het land van de hoogvlakte, voor de Rubenieten; Ramoth in Gilead voor de Gadieten; en Golan in Basan voor de Manassieten.
Herhaling van de wet van de Tien Geboden
44Dit is de wet die Mozes de Israëlieten voorhield.
45Dit zijn de getuigenissen, de verordeningen en de bepalingen die Mozes tot de Israëlieten sprak, toen zij uit Egypte vertrokken waren,
46aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde en die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden, toen zij uit Egypte kwamen.
47Zij hadden zijn land in bezit genomen en het land van Og, de koning van Basan, twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan woonden, waar de zon opkomt,
48het gebied vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de berg Siyon, dat is de Hermon,
49en heel de vlakte aan de overzijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, tot aan de zee van de Vlakte, onder aan de hellingen van de Pisga.